Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3203

Zaaknummer

12-015Alk

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Bij aanvang van de zaak heeft verweerster namens klaagster een verzoek tot gefinancierde rechtshulp ingediend, welk  verzoek is afgewezen. Ten onrechte heeft verweerster, toen zij een aantal weken later van klaagster financiële informatie ontving waaruit bleek dat de inkomsten van klaagster zouden dalen, niet opnieuw onderzocht en/of met klaagster besproken of klaagster alsnog in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak 12-015Alk   

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 januari 2012, door de raad ontvangen op 12 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken  aan de raad en van de bij die brief  gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 32 met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster heeft klaagster vanaf het najaar 2009 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft bij aanvang van de zaak voor klaagster een toevoeging aangevraagd. Zoals te doen gebruikelijk heeft de Raad voor Rechtsbijstand als peiljaar het jaar twee jaar voor het moment van de aanvraag, derhalve het jaar 2007, gehanteerd. Het inkomen van klaagster in 2007 bedroeg € 37.949,-. Op grond van voormeld inkomen is de aanvraag door de Raad voor Rechtsbijstand op 8 december 2009 afgewezen. De afwijzing bepaalt onder meer

"U kunt de raad verzoeken om het peiljaar te verleggen als het inkomen en vermogen aanmerkelijk is gedaald (artikel 43c e.v. Wet op de rechtsbijstand). Daarmee verzoekt u aan de raad om het actuele inkomen en vermogen als uitgangspunt te nemen. Het verzoek om peiljaarverlegging moet binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing worden ingediend (…)".

2.2 Op 14 december 2009 hebben verweerster en klaagster telefonisch de afwijzing van de toevoegingsaanvraag besproken. Verweerster heeft klaagster in dat telefoongesprek gevraagd of het inkomen van klaagster sinds 2007 was verminderd, zodat een verzoek tot peiljaarverlegging zou kunnen worden ingediend. Klaagster liet echter weten dat dat (waarschijnlijk) niet het geval was. Verweerster heeft bij brief van 14 december 2009 aan klaagster bevestigd dat laatstgenoemde zou worden aangemerkt als betalende cliënte.

2.3 Begin 2010 heeft klaagster verweerster medegedeeld dat zij minder zou gaan werken. Bij e-mail van 14 januari 2010 heeft klaagster aan verweerster twee pro forma loonspecificaties met een berekening van het salaris bij 32 uur en bij 28 uur gestuurd. Op 18 januari 2010 heeft klaagster aan verweerster een e-mail van haar boekhouder verzonden, waaruit blijkt dat voor 2010, mede in verband met een aanpassing van de uren van het dienstverband, een inkomen van € 25.000,- werd verwacht. Voormelde financiële informatie van 14 en 18 januari 2010 heeft klaagster aan verweerster verstrekt in het kader van de alimentatieberekening en de kostenverdeling tussen klaagster en haar ex-echtgenoot.

2.4 Vanaf 20 januari 2010 is verweerster met zwangerschapsverlof gegaan en heeft een kantoorgenoot van verweerster deze kwestie gedurende enkele maanden waargenomen. Bij e-mail van 18 oktober 2010 heeft klaagster verweerster verzocht een nieuwe aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand in te dienen, nu zij haar baan zou verliezen en gebonden was aan een concurrentiebeding. Verweerster heeft namens klaagster opnieuw een toevoegingsaanvraag ingediend. Deze nieuwe aanvraag werd – op basis van de inkomsten van klaagster over 2008 – toegewezen.

2.5 Bij e-mail van 25 oktober 2010 heeft klaagster de opdracht aan verweerster beëindigd. Het dossier is vervolgens overgedragen aan een andere advocaat. Verweerster heeft voor haar werkzaamheden in 2009 en 2010 declaraties verzonden tot een bedrag van € 10.628,11. Op deze declaraties had klaagster in mindering voldaan een bedrag van € 4.703,32.

2.6 Bij brief van 18 februari 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.7 In de periode van de correspondentie over onderhavige klacht, heeft verweerster aan klaagster € 2.123,57 terugbetaald. Verweerster heeft de declaraties vanaf 1 februari 2010 tot een bedrag van € 6.247,10 gecrediteerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij naar aanleiding van de door klaagster in januari 2010 aan verweerster verstrekte informatie over het dalen van klaagsters inkomen niet opnieuw heeft bekeken of klaagster alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging, terwijl zij evenmin klaagster op deze mogelijkheid heeft gewezen.

4 HET VERWEER

4.1 Verweerster betwist dat zij in dezen onzorgvuldig heeft gehandeld. De afwijzing van de toevoegingsaanvraag op 14 december 2009 heeft verweerster afdoende met klaagster besproken en klaagster heeft in dat overleg laten weten dat haar inkomsten over 2008 en 2009 niet veel zouden afwijken van haar inkomsten over 2007. De financiële informatie van januari 2010 is verstrekt in het kader van onderzoek naar de verdeling en de alimentatie en niet in het kader van het (opnieuw) aanvragen van een toevoeging. Verweerster heeft laten weten dat het op basis van voormelde informatie niet in haar is opgekomen opnieuw een toevoeging aan te vragen, dan wel een verzoek tot verlegging van het peiljaar in te dienen. Bovendien ging het slechts om een pro forma berekening en een inschatting van de accountant. Klaagster heeft vervolgens bij verweerster niet aangedrongen op het opnieuw aanvragen van een toevoeging. In januari 2010 is hierover niet tussen verweerster en klaagster gesproken.

4.2 Verweerster heeft – onder voorbehoud van haar rechten – aan klaagster de declaraties vanaf 1 februari 2010 gecrediteerd en een bedrag terugbetaald. Zij heeft dit gedaan om de zaak af te doen en onder de voorwaarde dat de klacht zou worden ingetrokken. Verweerster heeft daarbij in gedachten gehad dat, indien klaagster zich terecht op het standpunt zou stellen dat zij op grond van de financiële informatie van januari 2010 weer een toevoeging had moeten aanvragen, deze pas effect zou hebben gehad vanaf 1 februari 2010. Dat is de datum waarop klaagster een lager inkomen heeft gekregen. Verweerster is van oordeel dat klaagster hoe dan ook de declaratie voor de werkzaamheden over januari 2010 dient te voldoen. Verweerster is klaagster in voldoende mate tegemoetgekomen.

5 BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 De advocaat is krachtens artikel 24 van de Gedragsregels in beginsel verplicht met zijn cliënt bij aanvang van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.

5.2 Begin 2010 heeft klaagster verweerster medegedeeld dat zij minder zou gaan werken. Klaagster heeft vervolgens aan verweerster twee pro forma loonspecificaties met een berekening van het salaris bij 32 uur en bij 28 uur gestuurd en een e-mail van haar boekhouder, waaruit blijkt dat voor 2010 een inkomen van € 25.000,- werd verwacht. Verweerster kreeg hiermee in januari 2010 duidelijke aanwijzingen dat het salaris van klaagster mogelijk zou dalen.

5.3 Naar het oordeel van de raad had de door klaagster verstrekte financiële informatie voor verweerster aanleiding moeten zijn met klaagster te overleggen of klaagster alsnog (door een peiljaarverzoek, dan wel door middel van een nieuwe aanvraag gevolgd door een peiljaarverzoek) in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Dat verweerster voormelde financiële informatie heeft ontvangen in het kader van onderzoek naar de kostenverdeling en de alimentatie, doet hieraan niet af. Aan verweerster was in ieder geval duidelijk gemaakt, dat het inkomen van klaagster per 1 februari 2010 naar alle waarschijnlijkheid zou dalen.

5.4 Er was voor verweerster eens temeer reden te onderzoeken of klaagster per februari 2010 in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, nu verweerster wist dat het inkomen van klaagster in het jaar 2007 (het peiljaar van de eerste aanvraag) maar net iets te hoog was geweest om voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking te komen. Door in januari 2010 niet te onderzoeken of klaagster alsnog per februari 2010 in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp en evenmin klaagster hierop te wijzen, is verweerster in de jegens haar cliënte te betrachten zorg tekortgeschoten. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft naar het oordeel van de raad ten onrechte in januari 2010 niet opnieuw bekeken en/of met klaagster besproken of klaagster alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging. Dit is op zichzelf een tekortkoming in de zorg voor de cliënt. Nadat verweerster hierop is aangesproken, heeft verweerster echter – onder voorbehoud van haar rechten – aan klaagster de declaraties vanaf 1 februari 2010 gecrediteerd en haar een bedrag terugbetaald. Het crediteren van de declaraties vanaf 1 februari 2010 lijkt de raad een passende afdoening door verweerster, nu klaagster ook pas vanaf die datum minder is gaan verdienen. In het licht van het voorgaande meent de raad dat een gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel volstaat.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart de klacht gegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. R. Lonterman, A.G. van Marwijk Kooy, M.W. Schüller, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl