Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3869
Zaaknummer
R. 4077/12.211
Inhoudsindicatie
Niet kan worden vastgesteld dat verweerder bij de behartiging van de belangen van klaaagster niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Het is aan een advocaat te bepalen welke juridische kwalificatie hij in het kader van een aanvraag van een toevoeging vermeldt. Op basis van de stukken kan ook niet worden vastgesteld dat de door verweerder gebezigde kwalificatie onjuist is.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De klacht is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 20 november 2012, door de Raad ontvangen op 21 november 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klaagster in de periode 2010 tot medio 2011 bijgestaan in een pensioenkwestie.
1.2 Nadat in opdracht van klaagster een pensioenadviseur een advies heeft uitgebracht, welk advies nadien is aangepast, heeft verweerder de voormalige echtgenoot van klaagster aangeschreven.
1.3 Bij e-mail berichten van 16 en 19 mei 2011 heeft verweerder klaagster om nadere informatie gevraagd.
1.4 Klaagster heeft daarop verweerder verzocht de behandeling van de zaak over te dragen aan mr. R.
1.5 Bij e-mail berichten van 14 en 29 mei 2012 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klaagster verwijt verweerster dat hij de belangen van klaagster en haar gezin niet met de vereiste zorg heeft behartigd door voor klaagster jegens de wederpartij geen aanspraak te maken op verevening van klaagsters pensioenrechten met ingang van september 2005.
2.3 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:
a. verzuimd heeft gemaakte fouten te herstellen;
b. verzuimd heeft een pensioenexpert in te schakelen om klaagsters vordering op de wederpartij te berekenen alvorens deze in te dienen;
c. verzuimd heeft klaagsters voormalige echtgenoot te houden aan gedane toezeggingen;
d. verzuimd heeft een vordering bij klaagsters voormalige echtgenoot in te dienen;
e. verzuimd heeft schadevergoeding van klaagsters voormalige echtgenoot te vorderen;
f. verzuimd heeft het dossier van klaagster bij zijn voorgangers op te vragen en de verjaringstermijn van klaagsters vordering op haar voormalig echtgenoot met ingang van 1 september 2005 te stuiten;
g. ten onrechte voor klaagster een toevoeging heeft aangevraagd op basis van een afsluiting boedelscheiding.
3 BEOORDELING
3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
3.2 Niet kan worden vastgesteld dat verweerder bij de behartiging van klaagsters belangen niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b
3.3 Verweerder heeft gesteld dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van fouten die door anderen zijn gemaakt. Voorts heeft verweerder onbetwist gesteld dat er wel een pensioenexpert is ingeschakeld, die een berekening heeft gemaakt die, na aanpassing, aan de wederpartij is verzonden. Als klaagster nadien nog een herberekening wenselijk had geacht, had het op haar weg gelegen om hiertoe een opdracht te verstrekken. Hiervan is niet gebleken.
Ten aanzien van klachtonderdeel c tot en met e
3.3 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klaagster hem geen, althans onvoldoende financiële gegevens heeft doen toekomen om de hoogte van de eventuele vordering op de voormalig echtgenoot van klaagster te kunnen berekenen. Gelet hierop kan klaagster verweerder niet met succes verwijten dat hij heeft verzuimd klaagsters voormalige echtgenoot te houden aan gedane toezeggingen noch dat hij geen vordering tegen klaagsters voormalig echtgenoot heeft ingesteld. Evenmin kan verweerder om die reden worden verweten dat hij verzuimd heeft schadevergoeding van klaagsters voormalige echtgenoot te vorderen.
Ten aanzien van klachtonderdeel f
3.4 Uit de stukken volgt dat verweerder de kwestie omtrent de verjaring en daaraan verbonden risico’s niet met klaagster heeft besproken. Klaagster heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat zij een vordering heeft op haar voormalige echtgenoot waarvoor een verjaringstermijn zou gelden. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat klaagster door het ontbreken van een schriftelijke stuiting van een (mogelijke) verjaringstermijn van 5 jaar ook daadwerkelijk in haar belang is geschaad.
Ten aanzien van klachtonderdeel g
3.5 Het is aan een advocaat te bepalen welke juridische kwalificatie hij in het kader van een aanvraag van een toevoeging vermeldt. Op basis van de stukken kan ook niet worden vastgesteld dat de door verweerder gebezigde kwalificatie onjuist is.
3.6 De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
3.7 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot met g kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klachtonderdelen a tot en met g als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.