Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2693

Zaaknummer

11-244A

Inhoudsindicatie

Betreft klacht tegen advocaat wederpartij. In een zienswijze zou verweerder zich onnodig grievend over klaagster hebben uitgelaten. Hoewel verweerder hier en daar ongelukkige formuleringen heeft gebruikt is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.   Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 25 april 2012

in de zaak 11-244A     

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

de heer mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 juli 2011 met kenmerk GK/PK/pdj; 1011-652, door de raad ontvangen op 25 juli 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 februari 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad

- de stukken genummerd 1 – 10 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van

 22 juli 2011 behorende inventarislijst.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster en haar echtgenoot wonen op een woonschip in Amsterdam en zijn al jaren doende hun ligplaats te ruilen voor een andere ligplaats omdat zij in onmin leven met hun buurman, de cliënt van verweerder.

2.2 Ten behoeve van deze ruil heeft Stadsdeel Oost een ontwerp bestemmingsplan vastgesteld, waartegen verweerder, namens zijn cliënt, op 28 februari 2011 een zienswijze bij de deelraad van Stadsdeel Oost heeft ingediend. Klaagster is van mening dat verweerder zich in deze zienswijze onnodig grievend over haar en haar echtgenoot heeft uitgelaten.

2.3 De gewraakte passages uit de zienswijze waarop deze klacht betrekking heeft luiden als volgt:

8. “Op enig moment kregen [klaagster en haar echtgenoot] lucht van de nieuw te realiseren steiger. Vrezend voor uitzichtverlies en dreigend met een planschadeclaim, hebben zij het dagelijks bestuur in 2005 verzocht de ligplaats 62 B niet aan de anderen maar aan hen toe te kennen. Om ervoor te zorgen dat ligplaats 62 B uiteindelijk aan hen zou worden toegekend, hebben [klaagster en haar echtgenoot] als pressiemiddel diverse bestuursrechtelijke procedures aangespannen tegen door het stadsdeel aan andere woonbootbewoners verleende vergunningen. Zo ook tegen een in 2004 aan [cliënt van verweerder] verleende vervangingsvergunning voor een nieuwe woonboot, in welke procedure [klaagster en haar echtgenoot] door de rechtbank Amsterdam in het ongelijk zijn gesteld. Ook in een tegen een vergunning van een andere woonbootbewoner hebben [klaagster en haar echtgenoot] bakzeil gehaald. Tevens hebben [klaagster en haar echtgenoot] een klachtprocedure tegen het stadsdeel aanhangig gemaakt.”

10. “Het hiervoor gestelde is in een notedop de aanleiding voor het thans voorliggende ontwerp. [cliënt van verweerder] acht deze toelichting op zijn plaats, aangezien de werkelijke problematiek op de [X-kade] in het ontwerp onvoldoende wordt geschetst. Duidelijk is dat het stadsdeel onder druk is gezet door uit winstbejag handelende burgers en daardoor tot het voorliggende concept is gekomen. Opmerking verdient dat [klaagster en haar echtgenoot] aan de [X-kade] voor het nodige ongerief zorgen bij anderen, niet in de laatste plaats bij [cliënt van verweerder], wiens gezin sinds de komst van [klaagster en haar echtgenoot] in 2000 door hen wordt lastiggevallen. Overigens veroorzaakten [klaagster en haar echtgenoot] toen zij nog een ligplaats hadden in stadsdeel Centrum ook al vergelijkbare problemen. [cliënt van verweerder] beschikt overigens over overtuigend bewijs van deze stellingen, doch het overleggen hiervan acht hij binnen het bestek van deze zienswijze niet noodzakelijk.”

2.4 Bij brief van 7 april 2011 heeft klaagster verweerder een termijn van een week gegeven om de gewraakte passages te rectificeren, dan wel om bewijzen te overleggen. Op 12 april 2011 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend en heeft zij voorts aangifte van laster gedaan tegen de cliënt van verweerder.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klaagster onnodig heeft geschaad door in de zienswijze bestemmingsplan onder de punten 8 en 10 passages op te nemen waardoor verweerder de eer en goede naam van klaagster en haar echtgenoot heeft aangetast en hun geloofwaardigheid heeft willen ondermijnen.

 

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De klacht van klaagster ziet op onnodig grievendheid van uitlatingen van verweerder in de namens zijn cliënt ingediende zienswijze. De raad heeft de klacht voorts aldus uitgelegd dat deze tevens ziet op de vraag of klager mocht afgaan op het door zijn cliënt gepresenteerde feitenmateriaal.

4.3 Ten aanzien van de vraag of verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten, oordeelt de raad als volgt. In zijn reactie op de klacht heeft verweerder geschreven dat hij ten aanzien van een bepaalde formulering in de zienswijze beter neutralere bewoordingen had kunnen kiezen (p. 23 dossier). De raad is het op dit punt met verweerder eens, maar de raad is het ook met verweerder eens dat hij zich in de zienswijze niet onnodig grievend heeft uitgelaten. De raad is van oordeel dat de woordkeus van verweerder hier en daar ongelukkig is geweest, maar de tuchtrechtelijke grens heeft verweerder daarmee nog niet overschreden.

4.4 Over de verificatie van feiten en stellingen van de cliënt van verweerder oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij zijn cliënt heeft gevraagd op welke wijze de verwikkelingen met de buren van klaagster bij haar vorige ligplaats door verweerder konden worden geverifieerd. Vervolgens heeft verweerder nader onderzoek gedaan, waaruit voldoende ondersteuning bleek voor het relaas van zijn cliënt. De raad is van oordeel dat de aldus geverifieerde feiten en stellingen naar voren konden worden gebracht.

4.5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de manier die hem goeddunkt, niet heeft overschreden. De klacht is derhalve ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. M.A. le Belle, mr. L.D.H. Hamer, mr. G. Kaaij en mr. H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2012.

voorzitter           griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl