Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3393

Zaaknummer

12-163A + 12-164A + 12-165A

Inhoudsindicatie

Klachten en dekenbezwaar gegrond. Verweerder is ernstig tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens klaagsters, waardoor hij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft klaagster ertoe bewogen haar klacht jegens verweerder in te trekken door het doen van een belofte die hij niet kon nakomen. Verweerder heeft gepretendeerd kantoor te houden in een ander arrondissement teneinde op de piketlijsten aldaar te kunnen staan. Volgt schrapping van het tableau.

Uitspraak

Beslissing van 30 oktober 2012

in de zaken 12-163A, 12-164A en 12-165A

naar aanleiding van de klacht van:

1. Mevrouw

klaagster sub 1

2. 

klaagster sub 2

alsmede naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de orde van advocaten

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2012 met kenmerk 1112-634, 1112-641, 1112-642, door de raad ontvangen op 31 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 augustus 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 16 zoals opgenomen in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van verweerder aan klaagster sub 2 van 4 augustus 2012, die door klaagster sub 2 voorafgaande aan de zitting aan de griffie ter hand is gesteld;

- de pleitaantekeningen van verweerder in de zaken 12-163A en 12-164A van 20 augustus 2012;

- de verklaring van mr. E van 20 augustus 2012;

- het klachtdossier in de zaak 11-030H.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagsters waren bewoners van één van de flats van het flatgebouw in de Bijlmermeer, dat op 4 oktober 1992 getroffen is door het El-Al vliegtuig van het type Boeing 747. Klaagsters stellen schade te hebben geleden door een posttraumatische stress stoornis die het gevolg is van de Bijlmerramp.

2.3 Klaagsters hebben in eerste instantie juridische bijstand gehad van mr. G. Mr. G. heeft de behandeling van de zaken op 21 april 2004 overgedragen aan verweerder.

2.4 Verweerder heeft klaagsters geen opdrachtbevestiging gezonden bij aanvang van zijn werkzaamheden. Klaagsters hebben op het kantoor van verweerder concepten van een dagvaarding mogen inzien. Verweerder heeft nooit schriftelijk gecommuniceerd met klaagsters en hen evenmin afschriften van correspondentie of documenten verstrekt.

2.5 In zijn brief van 8 april 2010 heeft verweerder het dossier van klaagster sub 1 geretourneerd. Bij die gelegenheid heeft hij klaagster sub 1 geschreven:

“Bijgaand zend ik u uw dossier retour.

Ik heb u diverse malen uitgelegd dat na bestudering van jurisprudentie in de Boeing zaken het dagvaarden van Boeing op basis van het medisch onderzoek 2001 zal stuiten op verjaring. Als de zaak op verjaring zal stuiten, wordt u als verliezende partij ook nog veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten bent u verschuldigd ook als u op basis van kosteloze rechtsbijstand procedeert.”

Bij brief van 12 april 2010 heeft klaagster sub 1 een klacht jegens verweerder ingediend. Klaagster sub 1 schrijft onder meer:

“Ondanks herhaalde verzoeken (telefonisch, per mail en in direct contact met mr. L), heeft mr. L mij niet schriftelijk in kennis gesteld van de stappen die hij onderneemt en afspraken die wij maken. Ook de formulieren die hij betreffende deze kwestie naar de Verenigde Staten van Amerika gezonden heeft, noch de dagvaarding hebben wij schriftelijk ontvangen.

Ook vertelde hij dat de schadeclaim was gehonoreerd in 2008. In december 2009 kregen wij op zijn kantoor te horen dat er in maart 2010 uitbetaald zou worden. Daar had hij bericht over gekregen uit de VS. En dat bericht mochten wij op kantoor lezen. Een kopie kregen we niet mee. Uitbetaald is er nog niet. Mr. L’s reactie is steeds: ‘Ik stuur alles naar jullie toe, of ik heb gisteren op de post gedaan’.

Alle informatie wordt mondeling verstrekt. Wij hebben nooit enig bewijs in handen gekregen.

Na geklaagd te hebben bij mr. L heeft hij beterschap beloofd.

Echter tot op heden is er niets veranderd. Ik word van het kastje naar de muur gestuurd en ben erg ontevreden over de werkwijze van mr. L en over de manier waarop het onderling contact verloopt.

Na telefonisch contact met de orde van advocaten in Amsterdam, is mij aangeraden een klacht in te dienen.

Dat doe ik bij dezen.”

2.6 Nadat de klacht van klaagster sub 1 met dossiernummer 11-030H op 20 juli 2011 was behandeld, heeft klaagster sub 1 op 3 augustus 2011 een handgeschreven brief aan de griffie gezonden waarin zij meedeelt de klacht tegen verweerder in te trekken. In deze brief schrijft zij onder meer:

“Hierbij trek ik de klacht van mijn tegen mr. L.  in. De reden is dat mr. L mij goed heeft uitgelegd wat de problemen zijn om Boeing voor mij te dagvaarden als ik de zaak verlies. Ik heb mr. L gezegd dit risico nu wel te nemen en mr. L heeft toegezegd om Boeing voor mij te dagvaarden.”

2.7 Nadat klaagster sub 1 de klacht had ingetrokken, bleef nadere actie van verweerder uit. Toen klaagster sub 1 bij de deken informeerde, heeft de deken verweerder op 25 januari 2012 verzocht hem een kopie van de dagvaarding te doen toekomen. Toen een reactie uitbleef, heeft de deken verweerder op het bureau van de orde uitgenodigd voor een bespreking op 10 februari 2012.

2.8 Tijdens het gesprek met de deken deelde verweerder mee dat gezien een arrest van 2007 de kans groot was dat de zaak van klaagster sub 1 was verjaard.

2.9 Na rappel van de deken heeft verweerder bij brief van 21 februari 2012 te kennen gegeven geen dagvaarding tegen Boeing te zullen uitbrengen omdat dit in strijd zou zijn met de door hem afgelegde eed.

2.10 Namens klaagster sub 2 heeft de opvolgend advocaat bij brief van 25 mei 2011 informatie opgevraagd over de stand van zaken. Verweerder heeft in reactie daarop bij brief van 6 juni 2011 laten weten dat de civielrechtelijke claim van klaagster sub 2 tegen Boeing is verjaard onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2007, waarin het gerechtshof vasthoudt aan een verjaringstermijn van 5 jaar na het ongeval. Verweerder zou klaagster sub 2 daarover in 2009 hebben bericht. Omdat klaagster sub 2 bleef aandringen op actie tegen Boeing, zou verweerder namens haar aangifte tegen Boeing hebben gedaan.

2.11 Klaagster sub 1 heeft de deken laten weten haar klacht alsnog door te zetten. Klaagster sub 2 heeft bij brief van 31 januari 2012 een klacht tegen verweerder ingediend.

2.12 Bij brieven van 4 augustus 2012 aan klaagsters sub 1 en 2 heeft verweerder klaagsters laten weten bereid te zijn om klaagsters als slachtoffer in een strafzaak bij te staan teneinde op die wijze toewijzing van schade te verkrijgen. Verweerder schrijft (onder meer) het volgende:

“Ik heb de afgelopen tijd nagedacht over de houding van Boeing.

Hoewel civielrechtelijk Boeing niet meer is aan te spreken voor schadevergoeding sinds het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, blijft de mogelijkheid bestaan dat Boeing strafrechtelijk wordt vervolgd. In een strafzaak kan uw schadeclaim als slachtoffer worden gevoegd hetgeen betekent dat een strafrechter uw schadeclaim ook kan toewijzen.

Ik ben bereid op deze wijze uw schadeclaim tegen Boeing te verzorgen. Als u hiermee akkoord wilt gaan verzoek ik u uw klacht bij de Raad van Discipline tegen mij in te trekken.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) is tekortgeschoten in zijn communicatie met klaagsters, zowel bij aanvang van, als tijdens zijn dienstverlening;

b) heeft nagelaten klaagsters van afschriften uit het dossier te voorzien (waaronder de ten behoeve van hen opgestelde concept-dagvaarding);

c) mededelingen heeft gedaan aan klaagsters dat hun schadeclaims waren gehonoreerd en dat zij een vergoeding zouden ontvangen, zonder klaagsters een bevestiging van deze mededeling te sturen en zonder klaagsters deze gelden uit te betalen.

4 DEKEN BEZWAAR

4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster sub 1 heeft bewogen de tegen hem aanhangige klacht in te trekken onder een toezegging, waarvan hij op dat moment wist dat hij die niet zou (kunnen) nakomen;

b) klaagster sub 2 niet schriftelijk heeft geïnformeerd over de gevolgen van het arrest van het gerechtshof voor haar schadeclaim en haar al die tijd in het ongewisse heeft gelaten;

c) slechts met het oogmerk van financieel gewin gedurende ruim twee jaar in strijd met artikel 12 van de Advocatenwet gepretendeerd heeft kantoor te houden in Haarlem.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 De raad stelt voorop dat elke advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient belangrijke informatie en afspraken, waar nodig, ook schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (zoals ook gedragsregel 8 bepaalt). De achtergrond van deze verplichting is dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat onduidelijkheden en misverstanden ontstaan over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken en besproken.

5.2 Vast staat dat verweerder nooit gecorrespondeerd heeft met klaagsters en hen geen afschriften van documenten heeft verstrekt, zulks met uitzondering van verweerders afsluitende brief aan klaagster sub 1 van 8 april 2010. Zodoende heeft verweerder nagelaten aan klaagsters schriftelijk te bevestigen waaruit de door hem te verlenen diensten zouden bestaan, wat de kans van slagen en risico’s daarvan zouden zijn, welke voortgang werd geboekt tijdens de behandeling van klaagsters zaak en welke andere voor klaagsters zaak relevante ontwikkelingen zich hebben voorgedaan.

5.3 Daarbij acht de raad het verweer dat klaagster mondeling (in telefoongesprekken en in een enkele bespreking) is voorgelicht niet valide, omdat dit verweerder niet ontslaat van zijn hiervoor omschreven verplichtingen. Evenmin valide zijn de diverse door verweerder aangevoerde redenen voor het niet verstrekken van relevante documenten aan klaagsters; bescherming van persoonsgegevens van andere cliënten van verweerder was niet relevant bij de concept dagvaarding die slechts de naam van klaagster sub 1 vermeldde en verweerders belang bij het beschermen van “knowhow” – nog daargelaten de juistheid van dat argument – weegt niet op tegen het belang van klaagsters om zich adequaat op de hoogte te stellen van de wijze waarop verweerder hun zaak behandelde.

5.4 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder, zowel bij aanvang van de behandeling van de zaak als tijdens de behandeling daarvan, ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen jegens klaagsters om hen schriftelijk op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Zelfs bij het aan klaagster sub 1 retourneren van haar dossier (bij brief van 8 april 2010) heeft verweerder nagelaten een volledige kopie van zijn dossier aan klaagster sub 1 toe te zenden.

5.5 Hierdoor heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat klachtonderdelen a) en b) gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c

5.6 Ook ten aanzien van klachtonderdeel c neemt de raad als uitgangspunt dat een advocaat ter vermijding van misverstanden moet vastleggen (bij voorkeur in correspondentie aan zijn cliënt) wat hij met zijn cliënt heeft besproken en afgesproken over de behandeling van diens zaak.

5.7 Vaststaat dat verweerder heeft nagelaten klaagsters schriftelijk te berichten dat de dagvaarding (die zij in concept hebben ingezien) niet is uitgebracht. Daarmee heeft verweerder het risico in het leven geroepen dat bij klaagsters een onjuiste veronderstelling heeft postgevat over de behandeling en de uitkomst van hun zaak.

5.8 Klaagsters verkeerden in de veronderstelling dat hun schadeclaim tegen Boeing in rechte was gehonoreerd en Boeing een vergoeding had uitbetaald. Hoewel verweerder de juistheid van deze veronderstelling betwist, kan de raad bij gebreke van enige correspondentie van verweerder aan klaagsters, niet vaststellen wat verweerder met klaagsters heeft besproken over de behandeling en de uitkomst van hun zaak.

5.9 Hoewel het de raad, op basis van de klachtdossiers, voorkomt dat de dagvaarding namens klaagsters niet is uitgebracht en er derhalve geen procedure voor klaagsters is gevoerd, sluit de raad niet uit dat verweerder onjuiste beloftes en veronderstellingen heeft overgebracht aan klaagsters, althans het risico in het leven heeft geroepen dat de in klachtonderdeel c) genoemde veronderstellingen bij klaagsters zijn ontstaan. Ongeacht of de veronderstellingen van klaagsters juist zijn, komt op grond van het voorgaande, het ontstaan van deze veronderstellingen en het niet kunnen vaststellen wat er met klaagsters is besproken over de behandeling en uitkomst van de zaak voor risico van verweerder. De raad verklaart daarom ook klachtonderdeel c gegrond.

Ad bezwaaronderdeel a)

5.10 Uit de stukken van het klachtdossier blijkt dat verweerder klaagster sub 1 heeft toegezegd om de zaak verder in behandeling te zullen nemen, waarop klaagster sub 1 de klacht jegens verweerder op 3 augustus 2011 heeft ingetrokken. Ondanks zijn toezegging heeft verweerder nagelaten nadere acties te nemen. Gesteld noch gebleken is voorts dat verweerder over het uitblijven van zijn acties met klaagster sub 1 heeft gecommuniceerd. Pas na bemoeienis van de deken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het uitbrengen van een dagvaarding in strijd zou zijn met de door hem afgelegde eed, overigens zonder klaagster sub 1 daarvan op de hoogte te stellen. Gelet op zijn verklaring ter zitting, komt het de raad voor dat verweerder op het moment dat hij klaagster sub 1 de toezegging deed om de zaak alsnog verder in behandeling te zullen nemen, reeds bekend was met de uitspraak van het gerechtshof uit 2007 over de verjaring. Het onder die omstandigheden doen van een dergelijke toezegging is naar het oordeel van de raad ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar, temeer nu verweerder nadien zonder zulks met klaagster sub 1 te bespreken, op deze toezegging is teruggekomen. Het bezwaar is dan ook gegrond.

 Ad bezwaaronderdeel b)

5.11 Onder verwijzing naar hetgeen de raad hiervoor onder 5.1 tot en met 5.5 heeft overwogen, is ook dit onderdeel van het bezwaar gegrond.

 Ad bezwaaronderdeel c)

5.12 Tegenover de verklaring van de deken dat hem ter gelegenheid van een bezoek aan het kantooradres van verweerder is gebleken dat verweerder geen kantoor in Haarlem houdt, heeft verweerder geen afdoende verklaring voor het tegendeel afgelegd. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat de reden voor zijn verhuizing naar Haarlem was dat het kantoor moest verhuizen en dat hij had begrepen dat in Haarlem een goede mogelijkheid bestond om strafzaken te doen. Verweerder is privé nooit verhuisd naar Haarlem, had geen parkeervergunning voor de stad, maar parkeerde zijn auto in de garage van de rechtbank, aldus verweerder. Omdat de Haarlemse orde hem het vuur aan de schenen legde, heeft verweerder besloten weer terug te verhuizen naar Amsterdam, aldus nog steeds verweerder. Verweerder zou enige tijd op zijn privéadres kantoor hebben gehouden, vervolgens aan de Kingstonweg en ten slotte aan de Sophialaan. Het pand aan de Sophialaan zou aanvankelijk zijn gehuurd door de Stichting Derdengelden, waarvan verweerder samen met een collega uit Hilversum bestuurder is. Ter zitting heeft verweerder een verklaring overgelegd van zijn verhuurder, voormalig advocaat mr. E.  De verklaring luidt als volgt:

 “Hierbij verklaart ondergetekende, Mr. [E], eigenaar/verhuurder dat Mr. L. sedert zijn beëindiging als advocaat in Haarlem tot 15 februari 2012 kantoor heeft gehouden aan de Nieuwe Gracht 55 (2011 ND) te Haarlem.”

5.13 De inhoud van deze verklaring, waarbij de raad het ervoor houdt dat voor het woord “beëindiging” het woord “beëdiging” moet worden gelezen, komt de raad volstrekt ongeloofwaardig voor. Immers, op het moment dat verweerder naar Haarlem zou zijn verhuisd (in 2009) bestond de verplichting tot beëdiging bij verhuizing naar een ander arrondissement niet meer. Tegenover de verklaring van mr. E. staat bovendien de verklaring van de deken, die heeft verklaard van mr. E. te hebben begrepen dat hij met verweerder de afspraak had dat hij de post doorstuurde naar het adres van verweerder aan de Sophialaan in Amsterdam. De raad houdt het er dan ook voor dat verweerder slechts op papier kantoor in Haarlem hield, met de enkele bedoeling om zich aldaar op de piketlijsten te kunnen inschrijven. Gelet op de ernst van dit bezwaaronderdeel had het op de weg van verweerder gelegen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij daadwerkelijk kantoor in Haarlem heeft gehouden, hetgeen hij heeft nagelaten. Het bezwaar is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Bij het bepalen van de op te leggen maatregel ten aanzien van de gegrond verklaarde klacht- en bezwaaronderdelen neemt de raad in aanmerking dat de communicatie door verweerder tijdens de behandeling van de zaken van klaagsters ernstig te wensen overliet. Zelfs ter zitting van de raad heeft verweerder nagelaten klare wijn te schenken over de werkzaamheden die hij ten behoeve van klaagsters heeft verricht. De vraag rijst of verweerder in de achterliggende jaren überhaupt relevante werkzaamheden voor klaagsters heeft verricht. Daarbij komt dat verweerder ook ter zitting geen enkele blijk heeft gegeven inzicht te hebben in het feit dat hij ten aanzien van zijn communicatie met klaagsters onbetamelijk heeft gehandeld. In de stukken heeft verweerder klaagsters er zelfs van beschuldigd zich als querulanten jegens hem te hebben opgesteld. Daarmee heeft verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

6.2 Verweerder heeft niet alleen onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klaagsters door niets schriftelijk te bevestigen over zijn aanpak en de voortgang van hun zaak, maar ook door klaagsters in onzekerheid te brengen en te laten over relevante ontwikkelingen. Ten opzichte van klaagster sub 1 heeft verweerder verder laakbaar gehandeld door haar te bewegen om haar klacht in te trekken onder het doen van een toezegging die hij vervolgens niet is nagekomen. Aldus is verweerder ernstig tekortgeschoten in de zorg die hij aan klaagsters als zijn cliënten had behoren te besteden, waardoor verweerder in ernstige mate het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad.

6.3 De ernst van bovengenoemde gedragingen in combinatie met het feit dat verweerder twee jaar lang in strijd met artikel 12 van de Advocatenwet gepretendeerd heeft kantoor te houden in Haarlem, rechtvaardigen de maatregel van schrapping van het tableau.    

BESLISSING

De raad van discipline:

- acht alle klachtonderdelen en het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schrapping van het tableau;

- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:

• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het    Gerechtsgebouw te Amsterdam en door

• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs G. Kaaij,

J.H.P. Smeets, J.J. Trap, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Haarlem     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl