Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2660
Zaaknummer
12-24
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij in een procedure tot verdeling van de voormalige echtelijke woning. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen, geen sprake van het poneren van feiten waarvan advocaat weet of redelijkerwijs moet weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Geen sprake van het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
12-24
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
inzake:
klaagster
zonder vaste woon-of verblijfplaats
tegen:
verweerster
advocaat te [plaats]
1. Bij brief d.d. 7 april 2011, aangevuld bij brief van 26 augustus 2011, heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem. De klacht is namens de deken onderzocht en op verzoek van klaagster bij brief d.d. 7 februari 2012 ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. De brief van de deken met daarbij het dossier bestaande uit 17 stukken is bij de raad binnengekomen op 8 februari 2012.
2. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster. In 2009 heeft klaagster zich ook bij de deken beklaagd over verweerster. Deze klacht is in maart 2010 ter kennis gebracht van de raad van discipline en heeft geleid tot een beslissing van de voorzitter van de raad van discipline d.d. 21 april 2010 waarin de klacht van klaagster in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard. Klaagster heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter en dit verzet is op 27 september 2010 behandeld op een zitting van de raad. Bij beslissing van 22 november 2010 heeft de raad het verzet ongegrond verklaard. Wel heeft de raad in zijn beslissing overwogen dat verweerster wellicht iets meer rekening had moeten houden met het effect dat haar brieven op klaagster zouden kunnen hebben en dat zij er beter aan had gedaan om niet het volledige eindarrest van het Gerechtshof Arnhem betreffende de boedelscheiding bij de makelaar terecht te laten komen.
3. Klaagster beklaagt zich in haar klachtbrief d.d. 7 april 2011 opnieuw over verweerster. Zij geeft aan dat verweerster weer op de oude voet voortgaat getuige de dagvaarding d.d. 24 februari 2011. In haar brief d.d. 26 augustus 2011 aan de deken gaat zij zeer uitgebreid in op de in 2010 gevoerde procedure bij de raad die geleid heeft tot de beslissing van de voorzitter d.d. 21 april 2010 en de beslissing op verzet d.d. 22 november 2010. In het tweede deel van haar brief d.d. 26 augustus 2011 bespreekt zij welke citaten uit de dagvaarding niet juist zijn oftewel op onwaarheid berusten.
4. De klacht van klaagster bestaat uit de volgende onderdelen:
a. Klaagster verwijt verweerster dat zij optreedt op “onverkwikkelijke wijze” als gevolg waarvan zij onder andere geen enkele zeggenschap heeft gehad over de verkoop van de woning die voor de helft haar eigendom was;
b. klaagster voelt zich geïntimideerd door verweerster en verwijt haar dat zij een onware negatieve beeldvorming van haar naar derden heeft gecreëerd en in stand gehouden en stelt dat het kennelijk mogelijk is om het rechtssysteem daarmee te manipuleren;
c. klaagster stelt dat zij mede door toedoen van verweerster financieel aan de grond zit, dakloos is en dat haar integriteit en haar gezondheid in ernstige mate zijn aangetast;
d. klaagster stelt dat verweerster in de dagvaarding van 24 februari 2011 onjuiste informatie heeft opgenomen en onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. Daardoor heeft verweerster klaagster benadeeld;
e. klaagster stelt bovendien dat verweerster onjuiste informatie heeft verschaft over haar (klaagsters) medewerking aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning;
f. klaagster stelt dat verweerster niet heeft gereageerd op een brief van haar advocaat over de alimentatieachterstand.
5. Verweerster heeft tot haar verweer het volgende aangevoerd. Zij betwist dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld of geformuleerd. Zij stelt dat zij – na de afhandeling van de vorige klacht van klaagster door de raad van discipline- juist haar best heeft gedaan om extra zorgvuldig te zijn. Verweerster verzoekt klaagster niet ontvankelijk te verklaren voor zover zij klaagt over feiten die al aan de orde zijn geweest in de vorige klachtbehandeling.
6. Op de klachten kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
7. Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.
De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak niet gebleken.
8. Hoewel klaagster een veelheid aan stellingen en feiten in haar brief d.d. 26 augustus 2011 heeft vermeld is niet uit de verf gekomen dat verweerster in de dagvaarding d.d. 24 februari 2011 feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Evenmin is gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.
9. Uit de stukken blijkt dat tussen klaagster en haar ex-echtgenoot een groot aantal gerechtelijke procedures heeft plaatsgevonden. Ook de achtergrond van de onderhavige klacht is een civiele procedure waarin verweerster namens haar cliënt klaagster heeft gedagvaard om tot verdeling van de executieopbrengst van de voormalige echtelijke woning te komen. De voorzitter overweegt dat klaagster verweerster in de klachtonderdelen a tot en met e in feite verwijt dat zij namens haar cliënt feiten en stellingen poneert die onderwerp zijn van een civielrechtelijk geschil dat klaagster en haar ex echtgenoot verdeeld houdt. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank inmiddels een vonnis heeft gewezen in de civiele procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover (nog een keer) te oordelen.
10. De klachtonderdelen a tot en met e zijn dan ook kennelijk ongegrond.
11. Naar aanleiding van klachtonderdeel f heeft verweerster opgemerkt dat zij de bewuste brief van de advocaat van klaagster heeft doorgestuurd aan haar cliënt. Zij heeft van haar cliënt geen opdracht gehad om op de brief te reageren. De handelwijze van haar cliënt kan verweerster niet worden toegerekend. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 7 maart 2012 door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 7 maart 2012.
Voorzitter