Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2978

Zaaknummer

5845

Inhoudsindicatie

Verwijt van wederpartij over het verstrekken van onjuiste informatie over het inkomen van de cliënt in een alimentatieprocedure. Ongegrond.

Uitspraak

         

Beslissing van 23 januari 2012

in de zaak 5845

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van 5 juli 2010 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage (verder: de raad), onder nummer R.3301/09.133, aan partijen toegezonden op 6 juli 2010, waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline van 28 september 2009 naar aanleiding van een door klager tegen verweerster ingediende klacht gegrond is verklaard, doch de inhoudelijke klacht ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerster;

- schrijven van klager aan het hof van 31 juli 2010;

- schrijven van klager aan het hof van 5 augustus 2010;

- schrijven van gemachtigde van verweerster aan het hof van 16 december 2010;

- schrijven van klager aan het hof van 7 april 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 oktober 2011, waar klager en gemachtigde van verweerster zijn verschenen. Gemachtigde van verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

Verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijk handelend advocaat hoort door aan de rechtbank onjuiste informatie te geven over de hoogte van het inkomen van haar cliënte over de periode 2004 tot 2006.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Op 8 maart 2006 heeft verweerster in opdracht van de ex-partner van klager, bij de rechtbank ’s-Gravenhage een verzoek ingediend tot vaststelling van een door klager te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de jongste twee kinderen van partijen. Verweerster verzocht te bepalen dat klager een bedrag van € 300,- per maand per kind diende te betalen. In het inleidend verzoek schreef verweerster onder meer: ” De vrouw had (en heeft) gedurende de relatie van partijen inkomsten uit werk ten bedrage van € 1.200,- netto per maand. De man had (en heeft) gedurende de relatie van partijen inkomsten uit werk en wachtgeld ten bedrage van ongeveer € 1.600,- netto per maand. De vrouw acht het redelijk om bij de behoefte van de jongste twee kinderen aansluiting te zoeken bij het in de tabel eigen aandeel bijdrage kosten van kinderen uit het Tremarapport onder het netto gezinsinkomen van 2.800,-. De vrouw stelt dat aan de hand van dit gezinsinkomen ervan mag worden uitgegaan dat de behoefte van de kinderen  X. en Y. van 14 jaar oud op een bedrag van ongeveer € 600,- per maand kan worden gesteld.” Klager heeft in deze procedure verweer gevoerd en is bijgestaan door een advocaat.

4.3 Bij beschikking van 3 oktober 2006 heeft de rechtbank het verzoek van de ex-partner toegewezen. Uit de beschikking blijkt dat de door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen aan een bijdrage van € 300,- per kind per maand door (de advocaat van) klager niet is weersproken en derhalve vaststond. Wel heeft klager gesteld dat zijn ex-partner met een bedrag van € 150,- per maand per kind diende bij te dragen in de kosten van de kinderen omdat ook zij inkomsten genoot. Uit de beschikking blijkt dat beide partijen na de mondelinge behandeling nog inkomensgegevens aan de rechtbank hebben gezonden. Met betrekking tot het inkomen van klager heeft de rechtbank overwogen dat klager geen objectief verifieerbare gegevens heeft overgelegd met betrekking tot het door hem gedurende de laatste jaren gegenereerde inkomen. Omdat klager heeft nagelaten de aanslagen inkomstenbelasting over 2004 en 2005 over te leggen en derhalve onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft met betrekking tot zijn inkomen, is de rechtbank ervan uitgegaan dat klager een zodanig inkomen genereerde dat hij in staat was de door de ex-partner verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen te betalen.

4.4 Verweerster is sinds 2007 geen advocaat meer. 

5 BEOORDELING

5.1 In zijn brief aan de deken van 19 mei 2009 heeft klager zijn klacht tegen verweerster als volgt omschreven: “Reden voor deze klacht is, dat (verweerster) bij rechtbankzittingen in 2006 en 2007 valsheid heeft gepleegd in de zin van misleiding/bedrog van de rechtbank door het verschaffen van onware informatie en poging tot oplichting van ondergetekende.”  Het gaat klager om het feit dat verweerster in het inleidend verzoek heeft gesteld dat haar cliënte een inkomen van € 1.200,- netto per maand genoot, terwijl uit de later in de procedure toegezonden salarisgegevens bleek dat dit inkomen hoger was. In zijn appelmemorie schrijft klager onder meer: “Op basis van wel/geen toevoeging was (verweerster) absoluut op de hoogte van de inkomensgegevens uit 2004 en 2005 en het hoge salaris van haar cliënte in 2006 en heeft zij zich zeer onzorgvuldig gedragen door willens en wetens de rechtbank te misleiden door valse informatie aan de rechtbank te verstrekken waardoor de rechtbank de maximale alimentatie bijdrage aan klager oplegde.”

5.2 Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing onder meer in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Naar het oordeel van het hof berust de klacht van klager op onjuiste lezing van het inleidend verzoekschrift van verweerster en de beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2006 en blijkt uit die beschikking niet dat verweerster de rechtbank heeft misleid. Verweerster heeft gesteld dat het netto inkomen van haar cliënte € 1.200,- per maand bedroeg en dat van klager € 1.600,-. Aan de hand van het gezamenlijk inkomen van partijen heeft zij de behoefte van de kinderen berekend. Niet is komen vast te staan dat deze stellingen onjuist waren en dat verweerster dit wist of redelijkerwijze behoorde te weten. Klager heeft in die procedure blijkens de beschikking de door verweerster berekende behoefte niet weersproken. Omdat beide ouders nu eenmaal gehouden zijn bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen hebben zowel klager als zijn ex-partner later in de procedure inkomensgegevens moeten verschaffen aan de rechtbank, zodat de rechtbank zou kunnen berekenen wat ieder diende bij te dragen aan de vaststaande behoefte van de kinderen. Omdat klager onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van zijn inkomen, is de rechtbank ervan uitgegaan dat klager het verzochte bedrag van € 300,- per kind per maand kon betalen. Klager stelt dan ook ten onrechte dat aan hem de maximale alimentatie bijdrage is opgelegd doordat verweerster de rechtbank valse informatie verstrekte. Aan klager is de verzochte bijdrage opgelegd omdat hijzelf heeft verzuimd de rechtbank van de juiste informatie te voorzien. Noch uit het inleidend verzoekschrift, noch uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat verweerster daaraan debet is geweest of dat de rechtbank de door klager te betalen bijdrage heeft vastgesteld uitgaande van een inkomen van € 1.200,- netto van zijn ex-partner.

5.3 Tijdens de behandeling door het hof heeft klager de gemachtigde van verweerster verweten dat hij de stukken betrekking hebbend op de gevoerde procedure bij de rechtbank aan het hof heeft gezonden en niet de latere beschikking van het gerechtshof naar aanleiding van het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank. Namens verweerster heeft haar gemachtigde gesteld dat het overhandigen aan het hof van de stukken van het hoger beroep niet zo relevant is, omdat de klacht van klager ziet op het handelen van verweerster tijdens de rechtbankprocedure en niet op de latere procedure bij het gerechtshof. Nog daargelaten dat klager evenmin de door hem bedoelde beschikking van het gerechtshof aan het hof heeft doen toekomen, is het namens verweerster gestelde juist. Het hof dient niet de vraag te beantwoorden of de rechtbank een juiste beschikking heeft gegeven. Het hof dient de vraag te beantwoorden of verweerster de rechtbank onjuiste informatie heeft verschaft over het inkomen van haar cliënte in de jaren 2004 en 2005 waardoor klager is benadeeld. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.2 beantwoordt het hof die vraag ontkennend. De grieven van klager tegen de bestreden beslissing falen en de beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd. 

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 5 juli 2010 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, genomen onder nummer R.3303/09.133.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter,  mrs. G.W.S. de Groot, A. Minderhoud, H. van Loo en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2012.