Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2748

Zaaknummer

R254-2012

Inhoudsindicatie

Het feit dat een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar op alle onderdelen gegrond is verklaard rechtvaardigt het vermoeden dat er sprake is van een handelen of nalaten, waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad. Een bevestiging daarvan is terug te vinden enerzijds in het rapport van de benoemde rapporteur en anderzijds in het rapport van de aangestelde waarnemer van de praktijk van verweerder. De raad betrekt bij zijn beoordeling mede de gedragingen van verweerder in het verleden die op gespannen voet stonden met de gedragsregels.

Inhoudsindicatie

Maatregel: schorsing met onmiddellijke ingang.

Uitspraak

Beslissing van 23 april 2012

in de zaak R 254 - 2011

naar aanleiding van het verzoek van:

 

de heer mr A

 

deken

 

tegen:

 

mr B

 

verweerder

 

 

1               Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 22 december 2011, door de raad ontvangen op 23 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement R een verzoek ingediend ex artikel 60 ab Advocatenwet, ter zitting nader aangevuld met een beroep op artikel 60 b Advocatenwet.

1.2         Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2012 in aanwezigheid van de deken en verweerder, waarna de raad eveneens op 9 januari 2012 –beslissend op het verzoek ex artikel 60 ab Advocatenwet-  mr M heeft aangesteld tot waarnemer van de praktijk van verweerder met de opdracht vóór 17 februari 2012 over zijn bevindingen aan de raad te rapporteren en de raad voorts de verdere behandeling heeft aangehouden tot 5 maart 2012; bij deze beslissing werd het verzoek om verweerder met onmiddellijk ingang te schorsen afgewezen.

1.3         De behandeling is voortgezet ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van de deken en verweerder, laatstgenoemde bijgestaan door zijn advocaat mr R Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4         Voorts heeft de raad kennisgenomen van de navolgende stukken:

-          De stukken genoemd in de voorzittersbeslissing van 9 januari 2012;

-          De stukken genoemd in de beslissing van de raad van 9 januari 2012 in de zaak R 254 – 2011;

-          De brief aan de raad van mr R van 14 februari 2012;

-          De brief van mr drs P aan de raad van 10 februari 2012 met diens rapport van dezelfde datum;

-          De brief van de deken aan de raad van 17 februari 2012 met bijgevoegde telefoonnotitie;

-          De brief van mr M. aan de raad van 17 februari 2012 met bijgevoegd rapport;

-          Het schriftelijk verweer van verweerder dat hij voorafgaande aan de zitting van 9 januari 2012 te laat indiende en bij die behandeling buiten beschouwing is gelaten;

-          De brief van mr R aan de raad van 27 februari 2012 met diens nadere toelichting;

-          De pleitnota van mr R;

-          De pleitnota van verweerder.

 

 

2               FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Voor wat betreft de feiten verwijst de raad naar het daaromtrent gestelde in zijn beslissing van 9 januari 2012.

 

3.             VERZOEK EX ARTIKEL 60 b ADVOCATENWET

                       De deken heeft in zijn verzoek aan de raad gesteld dat  verweerder er blijk van heeft gegeven zijn praktijk niet behoorlijk te kunnen uitoefenen De deken baseert deze stelling op de informatie uit een klachtdossier betreffende verweerder, het gesprek dat hij op 16 december 2011 met verweerder heeft gehad en de informatie uit de afschriften van de derdenrekening van verweerder.

 

4.             BEOORDELING

            4.1    Met betrekking tot het eerste onderdeel van het dekenbezwaar stelt de raad vast dat door verweerder onomwonden is erkend dat de door hem aan zijn cliënt gedeclareerde bedragen in geen redelijke verhouding stonden tot de door hem aan de zaak bestede tijd en dat de betalingen van X in hoge mate een “gunfactor” betroffen. Gezien de omvang is er naar het oordeel van de raad sprake van excessief declareren geweest. Weliswaar stelt verweerder dat zijn cliënt hem aldus vrijwillig financieel heeft willen ondersteunen, maar verweerder is er niet in geslaagd deze stelling te bewijzen of zelfs maar aannemelijk te maken.

4.2   Wat betreft het tweede onderdeel van het dekenbezwaar staat vast dat verweerder zich een tweetal vorderingen van respectievelijk € 83.000,-- en € 500.000,-- heeft laten cederen. Het is niet aan de raad om een civielrechtelijk oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van een dergelijke levering, over het bestaan en een correcte weergave daarvan in de cessie-akte van een rechtstitel die ten grondslag zou liggen aan de cessie;  wel is de raad van oordeel dat verweerder daarmee de norm van gedragsregel 2.1 heeft overschreden en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad doelt hier op de regel, dat een advocaat dient te vermijden, dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen. Immers, zoals ter zitting gebleken was een financieel levensvatbare praktijk van verweerder zonder de overdracht van die vorderingen niet mogelijk, was een daadwerkelijke incasso van (een deel van) de vorderingen geboden en heeft verweerder zich in een positie gebracht dat zijn beroepsuitoefening goeddeels valt of staat bij die incasso door en ten behoeve van zichzelf.

                4.3  Ook met betrekking tot het derde onderdeel van het dekenbezwaar heeft verweerder volmondig erkend dat de aldaar bedoelde transactie heeft plaatsgevonden. De raad is van oordeel dat verweerder ook hiermede zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en meer in het bijzonder gedragregel 5 heeft overtreden. De raad heeft hier bij het oog op de regel, dat het belang van de cliënt en niet enig eigen belang van de advocaat, bepalend is voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken moet behandelen.

             

                4.4 Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 60 b lid 1 Advocatenwet. Daar komt bij dat verweerder zelf aangeeft momenteel niet aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, terwijl in de naaste toekomst wellicht ook nog niet onaanzienlijke fiscale claims te verwachten zijn. Ook ontbreekt een deugdelijk onderbouwd financieel plan en moet rekening gehouden worden met het feit dat verweerder momenteel nog 100% arbeidsongeschikt is.

                4.5  Een bevestiging hiervan is terug te vinden enerzijds in het rapport van de rapporteur mr drs P van 10 februari 2012 en anderzijds in het rapport van waarnemer mr M van 24 januari 2012. In dit laatste rapport concludeert mr M dat de situatie op het kantoor van verweerder zorgwekkend en onhoudbaar is, dat verweerder er onvoldoende blijk van geeft de ernst van de tegenwoordige situatie c.q. zijn geestelijke gezondheid te onderkennen, dat gevreesd moet worden dat de belangen van de cliënten niet meer voldoende zijn gewaarborgd en dat deze daardoor dus in het gedrang komen. Afhankelijk van de ontwikkeling van het ziektebeeld en de duur van het herstel vreest mr M voor de continuïteit van het kantoor.

             

4.6De raad zal bij zijn beoordeling ook betrekken de gedragingen van verweerder in het verleden, waaruit is gebleken dat verweerder zijn hoofd op financieel gebied slechts boven water heeft kunnen houden door middel van leningen van en transacties met cliënten die zich niet verdragen met de gedragsregels. Een en ander leidt tot de hierna genoemde beslissing, zulks met bepaling van openbaarmaking ex artikel 48 lid 3 Advocatenwet.

 

4,7    De kosten van de rapporteur mr drs P. zal de raad ten laste van verweerder brengen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

schorst verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk en bepaalt dat de kosten van de rapporteur mr drs P voor rekening van verweerder dienen te komen,

bepaalt dat deze maatregel openbaar wordt gemaakt door de deken in het arrondissement Roermond op de aldaar gebruikelijke wijze.

 

 

Aldus gewezen door :  mr G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs I.E.M. Sutorius, mw Th. Kremers, mw A.A. Freriks en A.A.J. Maat, leden, bijgestaan door mr C.M. van Lanschot als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2012.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op                    24 april 2012                  per aangetekende brief  verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het hoger beroep schorst ingevolge artikel 60 b lid 4 advocatenwet niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl