Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-08-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3228

Zaaknummer

12-025A

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager als advocaat opgevolgd. Klager verwijt verweerder cliënt te hebben afgetroggeld alsmede vermeende toezegging om in geval van schade-uitkering zorg te dragen voor betaling van klagers declaratie te hebben geschonden. Klachten ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 20 augustus 2012

in de zaak 12-025A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

advocaat te

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 18 januari 2012 met kenmerk 1112-118, door de raad ontvangen op 19 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 24 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft mevrouw X rechtsbijstand verleend in een procedure tegen Y. Inzet was de vergoeding van schade die mevrouw X had geleden als gevolg van het handelen van Y, nadat een eerder gevoerd kort geding was uitgemond in een schikking.

2.2 Y is veroordeeld tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat. Klager heeft vervolgens Y gedagvaard in een schadestaatprocedure. Nadat Y had geantwoord, heeft mevrouw X besloten haar belangen door verweerder te laten behartigen.

2.3 Bij brief van 27 mei 2008 aan klager schrijft verweerder onder meer:

“Van mevrouw [X] begreep ik, dat u haar bijstaat op grond van een toevoeging. Ikzelf verleen geen bijstand op basis van een toevoeging.

Voor het geval de schadestaatprocedure in het voordeel van mevrouw [X] wordt beslecht zodanig dat zij door het bedrag van de schadevergoeding niet meer in aanmerking komt voor een toevoeging, heeft u, naar ik heb begrepen, recht op vergoeding van de door u aan de onderhavige kwestie bestede tijd. Zonder uw tegenbericht terzake ga ik er van uit, dat u in deze alleen nog de (buitengerechtelijke) tijd besteed aan de schadestaatprocedure in rekening kunt brengen.

Ik verzoek u vriendelijk om mij een specificatie te doen toekomen van de (buitengerechtelijke) tijd die u tot op heden aan de schadestaatprocedure heeft besteed, aan de hand van welke specificatie ik te zijner tijd en uiteraard in geval de schadestaatprocedure in het voordeel van mevrouw [X] wordt beslecht, u de door u bestede tijd vergoed zult krijgen. In dit verband verneem ik tevens gaarne het uurtarief dat u in rekening zou hebben gebracht indien met betrekking tot de schadestaatprocedure sprake zou zijn geweest van een ‘betalende zaak’.”

2.4 In reactie op de brief van verweerder heeft klager bij brief van 3 juni 2008 geschreven:

“Allereerst is het niet zo dat ik op grond van een toevoeging voor cliënte de zaak heb behandeld; mevrouw [X] weet dit. Net als u verleen ik geen rechtsbijstand op basis van toevoeging. Ik heb vanzelfsprekend deze zaak ook niet op basis van “no cure no pay” gedaan. Ik heb slechts gezien de huidige financiële situatie van cliënte het verzenden van declaraties achterwege gelaten.

Op zich heb ik geen probleem met betaling van mijn nota wanneer de rechter de wederpartij heeft veroordeeld tot betaling van de schade. Maar ik wil wel geregeld zien dat mijn nota ook wordt voldaan wanneer onverhoopt een andere regeling wordt getroffen of de procedure een andere afloop krijgt dan betaling van een geldsom. Ik denk daarbij aan het aanbieden door [Y] van een andere woning tegen gunstige voorwaarden.

Vervolgens wil ik betaald krijgen op het moment dat [Y] naar aanleiding van een vonnis tot betaling aan u is overgegaan, ook al mocht de wederpartij in hoger beroep of in cassatie gaan.”

2.5 Klager heeft een kopie van zijn brief aan mevrouw X gezonden. Mevrouw X heeft op deze gereageerd bij brief van 20 augustus 2008. Daarin schrijft zij onder meer:

“U en ik zijn toen (…) overeengekomen dat u pro deo of met een toevoeging (als dat hetzelfde is) voor mij zou procederen. (…) We hebben toen samen een formulier ingevuld voor het aanvragen van een toevoeging. U zond mij daarvan een copie toe (zie bijlage)

(…)

Rest mij u nog te zeggen, dat ik er absoluut niet op uit ben u te benadelen. In geval de rechter wel een vergoeding toezegt zal ik uiteraard uw vordering voldoen.”

De als bijlage bij de brief meegezonden kopie van de aanvraag toevoeging dateert van 29 maart 2006.

2.6 Aan mevrouw X is een bedrag aan schadevergoeding toegekend. Klager heeft mevrouw X een declaratie gestuurd ten bedrag van € 21.695,39, waarvan betaling is uitgebleven.

2.7 Bij brief met bijlagen van 14 oktober 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder mevrouw X als cliënt van klager zou hebben afgetroggeld;

b) verweerder de verplichting die hij tegenover klager is aangegaan niet nakomt in die zin dat, indien het tot een schade-uitkering aan mevrouw X zou komen, hij ervoor zorg zou dragen dat klager daaruit betaald zou worden.

c) verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 17 van de gedragsregels door schending van het vertrouwen van klager.

3.2 Volgens klager bestond voor mevrouw X niet veel aanleiding van advocaat te veranderen. Klager had de zaak in eerste aanleg gewonnen en daaraan veel tijd en moeite besteed. De dagvaarding in de schadestaatprocedure was al uitgebracht en de wederpartij had al geantwoord. Van mevrouw X heeft klager begrepen dat zij verweerder was tegen gekomen, die haar kennelijk duidelijk had gemaakt dat hij dit soort zaken gewend was snel op te lossen.

3.3 Klager heeft in de brief van 27 mei 2008 van verweerder gelezen dat verweerder zich heeft verplicht om met klager tot afrekening over te gaan, indien en zodra een schadebedrag was ontvangen door zijn cliënte.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist uitdrukkelijk dat sprake is geweest van aftroggelen van een cliënte.

4.2 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel merkt verweerder op dat het woordje “ik” in zijn brief van 27 mei 2008 een verschrijving is, hetgeen volgens verweerder overduidelijk uit een zinsconstructie in de werkwoordvervoeging blijkt. Verweerder heeft zich met de inhoud van zijn brief aan klager niet persoonlijk verplicht om de vordering die klager op mevrouw X pretendeert, te voldoen. Klager heeft dat uit die brief ook niet mogen afleiden. Als verweerder zich persoonlijk had willen committeren dan had hij dat anders geformuleerd.

4.3 Met betrekking tot het derde klachtonderdeel heeft verweerder gesteld dat hij op verzoek van zijn cliënte heeft nagelaten om klager op de hoogte te stellen van de uitkomst van de procedure.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Naar oordeel van de raad heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. De klacht blijft steken in algemene vermoedens. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is geenszins gebleken dat verweerder zich zou hebben schuldig gemaakt aan het aftroggelen van de cliënte van klager. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel b en c)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Met verweerder is de raad van oordeel dat de zinsnede in de brief van 27 mei 2008 met daarin het woord “ik” redelijkerwijs niet als een persoonlijke toezegging mag worden opgevat. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit de zinsconstructie en de werkwoordvervoeging blijkt dat sprake is van een verschrijving. Overigens heeft ook klager ter zitting ervan blijk gegeven de brief van verweerder niet als een persoonlijke toezegging te hebben opgevat. Wel heeft klager uit de brief opgemaakt en naar het oordeel van de raad ook mogen opmaken dat verweerder zich had gecommitteerd om bij uitkering van een schadevergoeding aan zijn cliënte zich in te spannen dat klager betaald zou worden. Echter, na verloop van tijd en na de communicatie tussen klager en mevrouw X, waaruit blijkt dat zij de betaling onderling zouden regelen, is deze toezegging op de achtergrond geraakt. Dat laatste blijkt uit een email van verweerder aan klager van 27 juli 2010, waarin staat dat hij, verweerder, van klager heeft begrepen dat mevrouw X zich zeer goed realiseerde dat klager met haar zou afrekenen zodra er gelden zouden gaan vloeien. Verweerder geeft in die mail uitdrukkelijk aan dat hij niet weet welke rol hij daarin kan en mag spelen. Bovendien heeft mevrouw X  verweerder verzocht om klager niet te informeren. Door die omstandigheden mocht verweerder er vanuit gaan dat klager en mevrouw X het onderling zouden regelen en hoefde hij – mede gelet op de instructie die hij van zijn cliënte had gekregen – klager niet te informeren over het feit dat het geld op zijn derdenrekening was binnen gekomen. Van schending van belangen van klager door verweerder is dan ook niet gebleken. Met de deken is de raad bovendien van oordeel dat het op zich nemen van een verplichting om uit een door de advocaat ten behoeve van zijn cliënt te ontvangen bedrag de declaratie van een voorgaand advocaat te voldoen zonder instemming van de rechthebbende, welke in dit geding niet is gebleken, niet mogelijk is.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.J. Karskens, G.J.W. Pulles, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2012.

griffier voorzitter    

 

 

(bij ontstentenis van mr. J. Blokland ondertekend door mr. Th.S. Röell,

plaatsvervangend voorzitter)

                 

Deze beslissing is in afschrift op 20 augustus 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl