Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2565

Zaaknummer

11-60

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. Klaagster verwijt verweerster niet in het Engels te hebben willen communiceren. Ook verwijt zij verweerster geen beroep te hebben aangetekend tegen de beslissing van de Raad van State en de zitting bij de Raad van State niet te hebben bijgewoond.

Inhoudsindicatie

Het is voor klaagster van het begin af aan duidelijk geweest dat verweerster niet in het Engels wilde communiceren. In de gesprekken met klaagster heeft verweerster zich bediend van een tolk. Wanneer het de voorkeur van klaagster had de communicatie in het Engels te laten verlopen, had het op de weg van klaagster gelegen een advocaat in te schakelen die daartoe wel bereid was.

Inhoudsindicatie

Na het hoger beroep bij de Raad van State resteerden er geen reële beroepsmogelijkheden die door klaagster konden worden benut. Van verweerster kon dan ook niet worden verwacht dat zij (hoger) beroep aantekende tegen de beslissing van de Raad van State. De beslissing van verweerster om klaagster niet te vertegenwoordigen bij de zitting, was onder de gegeven omstandigheden niet onzorgvuldig.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

11-60

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 7 juni 2011 heeft mr. R.J.A. Dil, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

[   ]

wonende te [  ]

hierna: klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te [  ]

hierna: verweerster.

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 oktober 2011. Klaagster en verweerster zijn ter zitting verschenen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door een tolk in de Engelse taal. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J. Brouwer, A. Gerritsen-Bosselaar, I.P.A. van Heijst en P.P. Verdoorn, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier.

 

De beslissing in deze zaak is vertraagd doordat klaagster zich na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft beklaagd over de wijze waarop de raad deze zaak op de zitting van 17 oktober 2011 heeft behandeld. Dat beklag werd eerst, maar naar klaagster vervolgens liet weten ten onrechte, gezien als een wrakingsverzoek.

 

2. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft in 2006 een verblijfsvergunning verkregen van de IND voor het doorlopen van een promotietraject aan de Stichting Maastricht School of Management (hierna: MSM). Voor dit promotietraject ontving klaagster een studiebeurs van het Nuffic. Nadat de MSM de beslissing had genomen om de inschrijving van klaagster als PhD-student met onmiddellijke ingang te beëindigen, raakte klaagster haar studiebeurs kwijt waarvan gevolgen te duchten waren voor haar verblijfsstatus.

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar rechtsbijstand te verlenen in een tweetal zaken.

De eerste zaak had betrekking op een procedure die werd gevoerd tegen het Nuffic wegens de intrekking van de studiebeurs. Deze procedure nam verweerster over van een eerdere advocaat van klaagster, mr. K., die de gronden voor beroep op 30 december 2008 had ingediend bij de rechtbank.

De tweede zaak betrof een procedure tegen de IND over de verblijfsvergunning.

2.3 Op 2 december 2009 heeft de IND een beslissing genomen op het bezwaarschrift (in de tweede zo-even genoemde zaak). Bij brief van 3 december 2009 heeft verweerster klaagster geïnformeerd over de juridische mogelijkheden en gevraagd om een instructie. Vervolgens heeft klaagster verweerster opdracht verstrekt.

2.4 Verweerster heeft op verzoek van klaagster hoger beroep ingesteld bij de Raad van State nadat de rechtbank het beroep in de zaak tegen de Nuffic ongegrond had verklaard. Verweerster heeft daarbij aangegeven klaagster niet te zullen vergezellen naar een eventuele zitting. Het beroep is ongegrond verklaard.

2.5 Op 7 april 2010 heeft verweerster de juridische positie van klaagster besproken en haar verteld dat er tegen laatstbedoelde ongegrondverklaring geen rechtsmiddelen meer konden worden aangewend. Klaagster heeft laten weten daar niet in te willen berusten. Verweerster heeft daarop de opdracht neergelegd wegens het ontbreken van het vereiste vertrouwen.

3. De klacht

De klacht luidt kort weergegeven als volgt:

Klaagster verwijt verweerster zich niet te hebben gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:

a. Steeds in het Nederlands te communiceren en geen gebruik te willen maken van de tolk die door klaagster was meegenomen;

b. te weigeren in beroep te gaan tegen de uitspraak van de Raad van State;

c. de rechtbank onvoldoende te informeren en niet alle relevante stukken over te leggen in de procedure met betrekking tot de studiebeurs;

d. niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling door de Raad van State op 29 januari 2010;

e. klaagster onheus te bejegenen en niet in gepaste termen te woorden te staan;

f. klaagster onvoldoende deskundig bij te staan in de procedure tegen de IND en klaagster onvoldoende voor te lichten over de voorlopige voorziening en de te volgen strategie.

4. Het verweer

Het standpunt van verweerster houdt het volgende in:

a.  Als Nederlands advocaat communiceert zij in het Nederlands. Besprekingen en zittingen hebben in beginsel altijd plaatsgevonden met een tolk.

b. Tegen de uitspraak van de Raad van State kon geen beroep meer worden aangetekend.

c. De rechtbank is door haar correct en tijdig geïnformeerd binnen de daarvoor gestelde termijn. De beurs was gekoppeld aan de onderwijsinstelling die de financiële bijdrage beheerde en uitkeerde. Ook de verblijfsvergunning van de IND was gekoppeld aan de studie in Maastricht. De MSM heeft op enig moment de relatie met klaagster verbroken.

De onmiddellijke uitschrijving door MSM is door de rechtbank goedgekeurd waarmee deze definitief werd en het recht op een beurs verviel. Volgens verweerster ging het in de procedure die zij te behandelen kreeg om de vraag of Nuffic de beurs kon stopzetten en niet om de vraag of de beslissing van MSM om de relatie met klaagster te verbreken, juist was.

Volgens verweerster blijkt uit de beslissing van de rechtbank van 4 augustus 2009 dat de stellingen, documenten en bewijzen die klaagster aandroeg, niet relevant werden bevonden gezien het kader waarbinnen de rechtbank toetste.

d. Na het verbreken van de relatie met klaagster is verweerster op 29 januari 2010 niet aanwezig geweest bij het hoger beroep dat diende bij de Raad van State. Daartoe stelt verweerster niet gehouden te zijn geweest. Klaagster heeft daar geen nadeel van ondervonden. Verweerster heeft wel hoger beroep ingesteld, maar daarbij (tegenover klaagster) aangegeven dat zij niet bereid zou zijn klaagster ter zitting bij te staan.

e. Verweerster ontkent dat zij klaagster onheus zou hebben bejegend of zich in onheuse bewoordingen jegens klaagster zou hebben uitgelaten.

f. Klaagster is door verweerster deskundig bijgestaan in de procedure met betrekking tot haar verblijfsvergunning en is door haar correct geïnformeerd over de aard en inhoud van de rechtsbijstand en de voorlopige voorzieningen.

5. Beoordeling van de klacht.

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. De raad stelt in dit kader voorop dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het best zijn gediend. Aan de advocaat komt daarbij een grote mate van vrijheid toe met betrekking tot de wijze waarop hij een hem opgedragen zaak behandelt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan deze maatstaf worden getoetst.

De raad zal de klachten toetsen aan deze maatstaf en de onderdelen van de klacht hierna behandelen.

5.2 Klachtonderdeel a

Uit het verhandelde ter zitting en uit het dossier is gebleken dat verweerster haar brieven in het Nederlands heeft opgesteld, terwijl zij zich in de gesprekken met klaagster steeds heeft bediend van de tolk die daartoe op voorhand door verweerster bij het tolkencentrum was gereserveerd.

Verweerster heeft hierdoor voldoende zorgvuldig gehandeld.

Het is voor klaagster van het begin af aan duidelijk geweest dat verweerster niet in het Engels wilde communiceren. Wanneer het de voorkeur van klaagster had de communicatie in het Engels te laten verlopen, had het op de weg van klaagster gelegen een advocaat in te schakelen die daartoe wel bereid was.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel b

Na het hoger beroep bij de Raad van State resteerden er geen (reële) beroepsmogelijkheden welke door klaagster konden worden benut. Van verweerster kon dan ook niet worden verwacht dat zij (hoger) beroep aantekende tegen de beslissing van de Raad van State.

Daarbij tekent de raad aan dat het niet meer tot de verantwoordelijkheid van verweerster behoorde om klaagster verder nog rechtsbijstand te verlenen naar aanleiding van de gevolgen van de ongunstige beslissing van de Raad van State, nu zij haar opdracht had beperkt tot een formeel hoger beroep bij de Raad van State om de verblijfsstatus van klaagster in elk geval voorlopig veilig te stellen.

Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

5.4 Klachtonderdeel c

Met dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij in de procedure tegen het Nuffic niet de bezwaren heeft betrokken die klaagster had tegen de beslissing van MSM om haar van die onderwijsinstelling te verwijderen. Verweerster heeft in dit verband aangevoerd dat het toetsingskader in die beroepsprocedure zich beperkte tot de vraag of het Nuffic de studiebeurs mocht beëindigen. In die procedure zou het conflict tussen klaagster en MSM en de vraag of MSM tekort was geschoten, volgens verweerster niet aan de orde kunnen komen.

De raad stelt vast dat de rechtbank in haar beslissing van 4 augustus 2009 een overweging heeft gewijd aan de rol van MSM en leidt daaruit af dat er in de procedure tegen het Nuffic wel (enige) ruimte zou zijn geweest om de documenten die klaagster inbracht ter onderbouwing van haar stelling dat MSM tekort was geschoten, in te brengen. De raad acht het evenwel niet aannemelijk dat overlegging van deze documenten, zou hebben bijgedragen aan een versterking van de procespositie van klaagster. Het gerechtshof in Den Bosch heeft in hoger beroep in de procedure tegen MSM het vonnis van de voorzieningenrechter in stand gelaten, waardoor de beslissing om de inschrijving van klaagster bij MSM in rechte onaangetast is gebleven.

Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel d

Door verweerster is aangevoerd dat zij het hoger beroep tegen het verlies van de studiebeurs, weinig kansrijk achtte. Verweerster heeft zich desalniettemin - op uitdrukkelijk verzoek van klaagster- bereid verklaard het hoger beroep bij de Raad van State in te stellen. Uit hetgeen verweerster ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft de raad begrepen dat zij zich bij haar beslissing om dat hoger beroep in te stellen met name heeft laten leiden door het feit dat er nog geprocedeerd werd over de verblijfsstatus van klaagster. Verweerster heeft willen voorkomen dat in de verblijfsrechtelijke procedure aan klaagster zou kunnen worden tegengeworpen dat zij niet alle rechtsmiddelen had benut. Nog voordat dit hoger beroep werd ingesteld heeft verweerster, zowel mondeling als schriftelijk, herhaalde malen aan klaagster kenbaar gemaakt haar niet bij een eventuele zitting bij te zullen staan. In het licht van het gegeven dat het hoger beroep een ander doel diende dan het behoud van de studiebeurs zelf en het gegeven dat verweerster klaagster tijdig heeft geïnformeerd over haar beslissing om haar niet bij een zitting te vergezellen, acht de raad de beslissing van verweerster om haar opdracht te beperken tot het instellen van het hoger beroep, niet onzorgvuldig. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.6 Klachtonderdeel e

De raad stelt vast dat tegenover de stellingen van klaagster dat verweerster haar onheus zou hebben bejegend of zich onheus zou hebben uitgelaten, de gemotiveerde betwisting staat van verweerster. Verder stelt de raad vast dat uit het dossier niet is gebleken dat verweerster klaagster onheus zou hebben bejegend.

Dit klachtonderdeel mist hierdoor feitelijke grondslag en daardoor ongegrond.

5.7 Klachtonderdeel f

De raad stelt voorop dat, zoals gezegd, een advocaat vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste worden gediend en dat aan een advocaat daarbij een grote mate van vrijheid toekomt.

Niet gebleken is dat verweerster niet alles in het werk heeft gesteld om klaagster zo volledig en deugdelijk mogelijk te adviseren, noch dat haar anderszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het enkele feit dat verweerster een ander idee heeft over de juridische positie van klaagster en de op grond daarvan te volgen strategie, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is niet gesteld of gebleken dat verweerster daaromtrent tegenover klaagster onvoldoende duidelijk is geweest. Anders dan klaagster kennelijk meent was verweerster niet verplicht de zaak op de door klaagster voorgestane wijze te behandelen en tot een einde te brengen. Klachtonderdeel f is derhalve ongegrond.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.

Griffier     Voorzitter