Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3171

Zaaknummer

R. 3834/11.236

Inhoudsindicatie

Klachtwaardig handelen door bij voorbaat kansloze executie van arrest aan te vangen. Aanzeggingsbrieven met te verstrekkende inhoud rechtstreeks aan wederpartij gezonden. Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 4 november 2011 met kenmerk R 11/12/07 cij, door de raad ontvangen op 7 november 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2012 in aanwezigheid van klager, zijn raadsman mr. J. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1    In een procedure staat klager de ene en verweerder de andere partij bij. De kantonrechter heeft in die zaak op 25 juli 2005 vonnis gewezen. In hoger beroep is op 7 september 2010 uitspraak gedaan. Verweerder heeft bij brief van 16 februari 2011 executiemaatregelen aangekondigd. 

2.2    Bij brief met bijlagen van 17 februari 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.3    Op 24 februari 2011 heeft verweerder de grosse van het arrest aan de cliënte van klager doen betekenen.

2.4    Daarop is door klager een executiegeschil gestart. De voorzieningenrechter heeft in die procedure op 12 april 2011 vonnis gewezen en verweerder bevolen de executie te staken, op grond dat deze als misbruik van bevoegdheid moet worden aangemerkt.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder – zakelijke weergegeven - dat hij:

-    zijn advocateneed schendt door een uitspraak van het hof te misbruiken voor de inning van een vordering die daarin niet door het hof is toegewezen;

-    het vertrouwen in de advocatuur schaadt door zich te bedienen van oneigenlijke middelen;

-    tweemaal misbruik heeft gemaakt van de vrijheid om een aanzegging met rechtsgevolg rechtstreeks aan de wederpartij te sturen door een brief met een veel ruimere strekking als zodanig aan te kleden;

-    jegens de cliënte van klager onheuse uitingen heeft gedaan en dreigingen heeft geuit;

-    onzorgvuldig heeft gehandeld door de deurwaarder en de rechter feitelijke onjuistheden te presenteren en er ook van op de hoogte was dat dit onjuiste gegevens waren;

-    zijn eigen cliënte en die van klager onnodige kosten heeft laten maken;

-    een zaak heeft aangenomen die bij voorbaat kansloos is.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder is van oordeel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld en heeft tegen alle onderdelen van de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. Ten aanzien van de door hem gedane aanzeggingen heeft verweerder ter zitting evenwel zijn verweer laten varen gelet op de rechtspraak daarover zoals die is gepubliceerd in het Advocatenblad november 2011.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de verhouding van verweerder tot klager die van advocaat van de wederpartij is zodat hem een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

5.2    Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat door de cliënte van klager aan het arrest van het hof van 7 september 2010 is voldaan, behoudens een enkele niet in geschil zijnde verrekening. Niettemin heeft verweerder executie van dat arrest aangekondigd voor een vordering die geen onderdeel uitmaakte van het geschil waarop het arrest ziet. De voorzieningenrechter heeft die executie verboden bij vonnis van 12 april 2011 op grond van misbruik van bevoegdheid. Van dat vonnis is verweerder niet in beroep gekomen zodat daaraan gezag van gewijsde toekomt.

5.3    Voor de beoordeling van de vraag of verweerder zich, door de executie van het arrest van het Hof aan te vangen, klachtwaardig jegens (de cliënte van) klager heeft gedragen, is van belang het antwoord op de vraag of die executie - wat klager heeft gesteld - bij voorbaat kansloos was. In het algemeen geldt dat het antwoord op een dergelijke vraag is voorbehouden aan de civiele rechter en niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat. Dat kan echter anders zijn indien verweerder in redelijkheid niet aanstonds kan hebben gemeend dat het arrest van het Hof wel kon worden ten uitvoer gelegd voor de desbetreffende vordering.

5.4    Dit laatste doet zich hier voor.

5.5    In de eerste plaats heeft verweerder in zijn brief aan klager van 21 september 2010 in relatie tot die vordering opgemerkt ervan uit te gaan dat gezien de stelligheid waarmee betaling is uitgebleven, terzake een nadere procedure op de rails moest worden gezet. Verweerder meende (aanvankelijk) zelf dus ook dat er een andere weg moest worden gevolgd.

5.6    Verweerder heeft ten verwere aangevoerd dat zijn cliënte zich op het standpunt stelt dat een destijds door de cliënte van klager gelegd conservatoir beslag verloren is gegaan doordat de beslagdebiteur is gefailleerd, welke schade had kunnen worden voorkomen indien klager destijds had gedaan wat hij had moeten doen, namelijk een aan de zijde van de cliënte van verweerder bij herhaling voorgesteld depotarrangement te bevestigen. Verweerder heeft echter noch in zijn schriftelijk verweer, noch ter zitting van de raad ook maar iets naar voren heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden bepleit dat het arrest van het Hof ruimte bood voor de executie voor deze schadevordering, Er moet daarom van worden uitgegaan dat klager zijn bevoegdheid inderdaad heeft misbruikt. De cliënt van klager heeft daardoor onnodig (hoge) kosten moeten maken om de executie te voorkomen. Verweerder heeft zich wat dat betreft niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en de klacht is in zoverre gegrond. Dat de executie na het vonnis van de voorzieningenrechter niet is voortgezet, maakt dat niet anders.

5.7    Ten aanzien van de aanzeggingen waarover klager klaagt, heeft verweerder ter zitting erkend in te zien dat hij daarmee in tuchtrechtelijke zin niet juist heeft gehandeld. Zijn brieven behelsden immers veel meer dan een enkele aanzegging met rechtsgevolg. De klacht is in zoverre derhalve eveneens gegrond.

5.8    Over klachtonderdelen die hier onbesproken zijn gebleven  kan de raad zich geen oordeel vormen nu die geen onderdeel hebben uitgemaakt van het onderzoek van de deken aangezien de deken zijn bevindingen dienaangaande niet in zijn voorlopig oordeel d.d. 7 oktober 2011 heeft opgenomen.

 

6    MAATREGEL

    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad voor de gegrond bevonden onderdelen van de klacht de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht voor wat betreft de onderdelen die zien op de onrechtmatige executie van het arrest van het hof en op de rechtstreekse aanzeggingen, gegrond;

-    legt aan verweerder daarvoor de maatregel van berisping op;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, E.J. van der Wilk, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl