Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2959

Zaaknummer

11-331A

Inhoudsindicatie

Ruim acht jaar wachten met indienen klacht overschrijding redelijke termijn. Klacht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 9 juli 2012

in de zaak  11-331A   

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

wonden te Amsterdam

 

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 november 2011, door de raad ontvangen op 1 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, genummerd 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennis genomen van de ter zitting van de raad door klager overgelegde aanvullende producties 1 tot en met 12.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager was directeur en aandeelhouder van Y BV (hierna: Y), een onderneming die gedurende meerdere jaren evenementen heeft georganiseerd voor en in samenwerking met X BV (hierna: X). Verweerder is advocaat van X.

2.2 Y zou in de periode van 9 tot en met 12 april 2003 een muziekevenement organiseren. Y en X zijn daartoe een sponsorovereenkomst met elkaar aangegaan. In dat kader heeft X aan Y voorschotten doen toekomen ter hoogte van circa € 650.000,-. Bij e-mail bericht aan X van 26 maart 2003 heeft Y aan X laten weten dat er vrijwel geen kaarten voor het evenement werden verkocht. Bij e-mail berichten aan X van 1 april 2003 heeft Y aan X laten weten dat de twee (Amerikaanse) hoofdartiesten van het evenement te kennen hadden gegeven in verband met de uitgebroken oorlog in Irak, niet naar Nederland te zullen afreizen. Y heeft X verzocht eraan mee te werken dat het evenement zou worden uitgesteld naar het najaar van 2003.

2.3 X heeft geweigerd haar medewerking aan het verzoek van Y te verlenen. Op 2 april 2003 heeft X ten laste van Y conservatoire (derden)beslagen gelegd op de bankrekening en het kantoorpand van Y voor een vordering begroot op € 950.000,-. In dat kader heeft verweerder bij de voorzieningenrechter te Amsterdam op 1 april 2003 namens X verzoekschriften tot beslagverlof ingediend. In deze verzoekschriften heeft verweerder onder andere het volgende gesteld: 

“Gelet op de verzuimen van (Y) heeft (X) de overeenkomst tussen partijen bij schrijven van 1 april 2003 buitengerechtelijk ontbonden. Dientengevolge heeft (X) opeisbaar van (Y) een bedrag te vorderen van € 650.998,66 wegens onverschuldigd aan (Y) ten behoeve van de organisatie van het evenement betaalde voorschotten.”

2.4 De sponsorovereenkomst is niet buitengerechtelijk ontbonden. In plaats daarvan heeft X ervoor gekozen de gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst te vorderen. Daartoe is op 16 april 2003 een dagvaarding in de hoofdzaak uitgebracht aan Y.

2.5 Y is op 17 juni 2003 op eigen aangifte failliet verklaard. Als gevolg van het faillissement van Y heeft X de procedure tegen Y niet voortgezet.

2.6 De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat X onrechtmatig jegens Y zou hebben gehandeld en heeft X daartoe – in februari 2008 - namens de schuldeisers in rechte betrokken. In deze procedure heeft de curator aangevoerd dat X aan Y het door Y verzochte uitstel voor het evenement had moeten verlenen. In dat kader heeft de curator tevens aangevoerd dat de beslaglegging onrechtmatig zou zijn geweest. Bij vonnis van 7 januari 2009 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat X het faillissement van Y niet kan worden aangerekend. Daarbij heeft de rechtbank Amsterdam ook overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de voorzieningenrechter de beslagen niet zou hebben toegestaan als X in het rekest de buitengerechtelijke ontbinding zou hebben weggelaten. De curator heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Bij arrest van 22 november 2011 heeft het hof Amsterdam het vonnis bekrachtigd.   

2.7 Bij brief met bijlagen van 30 mei 2011 heeft klager zich over verweerder bij de deken beklaagd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

in zijn verzoekschriften tot het leggen van conservatoir derdenbeslag in strijd met de waarheid heeft vermeld dat X de met Y gesloten sponsorovereenkomst bij schrijven van 1 april 2003 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daardoor heeft verweerder de voorzieningenrechter feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren. Volgens klager heeft verweerder hierdoor medewerking verleend aan een zorgvuldige, gezamenlijk geregisseerde opzet van X om Y lam te leggen teneinde onder de contractuele verplichtingen van X uit te komen.   

4 VERWEER

Zakelijk weergegeven heeft verweerder zich als volgt tegen de klacht verweerd. 

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk in zijn klacht dient te worden verklaard, omdat tussen het gewraakte handelen en het indienen van de klacht meer dan acht jaar is verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn is waarbinnen de door een advocaat verrichte werkzaamheden bij de tuchtrechter ter discussie kunnen worden gesteld.

Verweerder betreurt achteraf dat de bewuste mededeling niet correct was. Verweerder bestrijdt echter dat hij de voorzieningenrechter bewust of opzettelijk onjuist geïnformeerd heeft.  In dat kader wijst verweerder erop dat X, blijkens haar conceptbrief van 1 april 2003 (pagina 144-147 klachtdossier), op het moment van het indienen van de beslagrekesten ook van plan was de overeenkomst met Y buitengerechtelijk te ontbinden. X had verweerder op de dag van het indienen van het beslagrekest ook medegedeeld dat zij de overeenkomst met Y die dag buitengerechtelijk zou ontbinden, en verweerder had geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Verder was Y op het moment van beslaglegging jegens X in verzuim en kon X uit dien hoofde aanspraak maken  op omstreeks € 650.000,- en was dit voldoende grond om tot beslaglegging over te gaan. In dat kader was volgens verweerder van geen belang op welk moment de overeenkomst met Y was ontbonden. Er is volgens verweerder dus geen causaal verband tussen de onjuiste opmerking in het beslagrekest dat de overeenkomst reeds was ontbonden en het verlenen van het beslagverlof, nu het verlof ook was verleend als deze opmerking niet in het rekest was gemaakt.

5 BEOORDELING

5.1 Naar vaste tuchtrechtspraak dienen in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid. Dit beginsel houdt ondermeer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden van het geval worden bepaald. Tot die omstandigheden kunnen onder meer behoren de aard en de ernst van de klacht, de aard van de relatie tussen klager en verweerder, de vraag of de advocaat redelijkerwijs nog rekening moest houden met de klacht, de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te kunnen verweren en het tijdstip waarop klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen zijn van de reden van zijn klacht (vgl. Hof van Discipline 2 februari 2007/4622).

5.2 Naar het oordeel van de raad moet deze belangenafweging in het onderhavige geval ten gunste van verweerder uitvallen. De raad stelt vast dat sinds de gewraakte handeling van verweerder (begin april 2003) ruim acht jaar zijn verstreken voordat klager zijn tuchtklacht bij de deken heeft ingediend (30 mei 2011). De raad acht het aannemelijk dat verweerder – zoals hij onder andere heeft aangevoerd - door het verstrijken van deze lange termijn in zijn verdediging wordt geschaad, nu het praktisch ondoenlijk is alle relevante informatie in deze kwestie weer boven tafel te halen. Klager heeft daarentegen onvoldoende begrijpelijk gemaakt waarom hij zo lang heeft gewacht met het indienen van de klacht. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat het beslag en het verlof op 7 april 2003 aan klager in persoon zijn (over)betekend (pagina 27 klachtdossier) en klager was in ieder geval vanaf dat moment volledig bekend met de door verweerder verrichte handeling, waarover klager zich thans beklaagt. Er zijn geen omstandigheden gebleken die rechtvaardigen dat klager vervolgens meer dan acht jaar heeft gewacht met het indienen van de klacht. De door klager in dat kader aangevoerde organisatorische, financiële en persoonlijke redenen kunnen naar oordeel van de raad geen inbreuk op het voormelde beginsel van rechtszekerheid rechtvaardigen, en datzelfde geldt voor het door klager aangevoerde – en door verweerder overigens betwiste - standpunt dat met zijn klacht een ‘groot maatschappelijk belang’ gepaard gaat. Ook anderszins zijn geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid gaan.

5.3 De raad is dan ook van oordeel dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht om daarin nog te kunnen worden ontvangen, zodat de raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, G.J.W. Pulles, H.B. de Regt en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. F.A. Chorus als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juli 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten;

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl