Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2572

Zaaknummer

12-054A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Beleidsvrijheid van advocaat. Vrijheid van advocaat zich terug te trekken. Kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 12 maart 2012

in de zaak 12-054A     

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

De heer mr.

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 23 februari 2012 met kenmerk 1112-323, door de raad ontvangen op 24 februari 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder heeft klaagster sinds 17 november 2010 bijgestaan in een geschil met haar ex-echtgenoot over een omgangsregeling met twee van haar drie kinderen, het gezag over de kinderen en de door de vader te betalen partner-alimentatie. Klaagster werd voor die tijd door een andere advocaat bijgestaan in dit geschil.

Tijdens de zitting bij de rechtbank van 19 januari 2011 heeft de rechter klaagster en de vader in de gelegenheid gesteld om onderling tot een omgangsregeling te komen. Op 25 januari 2011 heeft in dat verband een bespreking plaatsgevonden, waarbij verweerder, klaagster en de vader aanwezig waren. Tijdens deze bespreking zijn klaagster en de vader tot een tijdelijke omgangsregeling gekomen. Na de zomervakantie is opnieuw discussie ontstaan tussen klaagster en de vader over de invulling van de omgangsregeling.

Tussen klaagster en verweerder is vervolgens verschil van inzicht ontstaan over de behandeling van de zaak, in het bijzonder over de opstelling in het onderhandelingstraject. Op 14 december 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en klaagster ten behoeve van de zitting in de procedure over de omgangsregeling, die was bepaald op 13 januari 2012. Tijdens deze bespreking konden verweerder en klaagster het verschil van inzicht over de behandeling van de zaak niet overbruggen. Verweerder heeft zich vervolgens teruggetrokken als advocaat.

Verweerder heeft de inhoud van deze bespreking diezelfde dag per mail aan klaagster bevestigd. Daarin heeft verweerder aangeboden klaagster wel te vergezellen bij de zitting van 13 januari 2012, indien klaagster voor die tijd niet een nieuwe (toegevoegde) advocaat zou kunnen vinden die de behandeling van de zaak zou kunnen overnemen.

Bij brief van 18 december 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder, met het oog op de zitting van 13 januari 2012.

Verweerder heeft bij mails van 19 en 20 december 2011 aan klaagster en bij brief van 6 januari 2012 aan de deken nogmaals aangeboden om klaagster bij de zitting te vergezellen. Klaagster heeft de deken laten weten niet op dit voorstel in te gaan.

KLACHT

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. op komt voor de belangen van de wederpartij;

b. tijdens de bespreking van 25 januari 2011 seksistische opmerkingen jegens klaagster heeft gemaakt;

c. klaagster heeft meegedeeld dat de omgangszaak zou zijn geroyeerd en dat hij klaagster niet zal vergezellen naar de zitting bij de rechtbank van 13 januari 2012.

VERWEER

Verweerder stelt dat hij met het oog op het bereiken van overeenstemming over een structureel goedlopende omgangsregeling in het belang van de kinderen van klaagster heeft gestreefd naar een compromis tussen klaagster en de vader. Verweerder heeft klaagster in dat verband gevraagd rekening te willen houden met de wensen van de vader. Verweerder achtte dit noodzakelijk omdat de rechter partijen in de gelegenheid heeft gesteld onderling tot een regeling te komen. Dit heeft ertoe geleid dat tussen klaagster en verweerder een onoverbrugbaar verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop de zaak diende te worden behandeld, wat er toe heeft geleid dat verweerder zich op 14 december 2011 als advocaat van klaagster heeft teruggetrokken.

Verweerder betwist dat hij tijdens het gesprek van 25 januari 2011 seksistische opmerkingen jegens klaagster heeft gemaakt. Hij heeft klaagster en de vader enkel voorgehouden dat zij samen kinderen hebben en dat zij een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van de kinderen. Daar is volgens verweerder niets dubbels of seksistisch aan.

Tot slot betwist verweerder dat hij klaagster zou hebben meegedeeld dat de zaak zou zijn geroyeerd. De zaak is niet geroyeerd. Nadat verweerder zich als advocaat van klaagster heeft teruggetrokken, heeft hij onderzocht of klaagster een andere toegevoegde advocaat zou kunnen krijgen. Toen dat niet het geval bleek te zijn, heeft verweerder klaagster aangeboden haar in ieder geval bij de zitting van 13 januari 2012 te vergezellen. Klaagster is op dat aanbod echter niet ingegaan. 

BEOORDELING

De voorzitter stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel (a) voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Verweerder heeft, gemeten naar deze normen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster te adviseren water bij de wijn te doen en haar opstelling richting de vader te wijzigen. Verweerder heeft gemotiveerd aan klaagster uitgelegd waarom hij het in het belang van klaagster achtte dat zij haar opstelling richting de vader zou wijzigen en gewezen op de risico's van haar opstelling voor het vervolg van de procedure.

Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zou zijn opgekomen voor de belangen van de wederpartij, de vader, in plaats van de belangen van klaagster. Gelet op het feit dat de rechter tijdens de zitting  van 19 januari 2011 klaagster en de vader in de gelegenheid heeft gesteld om onderling tot een omgangsregeling te komen, meent de voorzitter dat het verweerder vrijstond om te trachten dat klaagster en verweerder minnelijk tot een omgangsregeling zouden komen. Nog daargelaten dat de voorzitter het inhoudelijk optreden van verweerder terughoudend toetst, is ook niet gebleken dat klaagster door de handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad.

De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder zo zorgvuldig mogelijk heeft gehandeld en, gemeten naar voornoemde maatstaf, dat zijn handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel (a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel (b) overweegt de voorzitter als volgt. Dat verweerder seksistische opmerkingen jegens klaagster zou hebben gemaakt, is niet komen vast te staan. Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij klaagster en de vader heeft voorgehouden dat zij samen kinderen hebben, maar de voorzitter ziet niet in dat die opmerking dubbel of seksistisch zou zijn. Ook is niet vast komen te staan dat verweerder tegen klaagster heeft gezegd dat de vader "van binnen nog van haar en de kinderen houdt." Klachtonderdeel (b) is om die reden ook kennelijk ongegrond.

De voorzitter overweegt ten aanzien van klachtonderdeel (c) dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

Vast staat dat op 14 december 2011 een onoverbrugbaar verschil van inzicht bestond over de behandeling van de zaak en dat de vertrouwensbasis tussen verweerder en klaagster was komen te vervallen. In dat licht stond het verweerder niet alleen vrij om zijn werkzaamheden voor klaagster te beëindigen, hij was daartoe op grond van de hiervoor besproken maatstaf ook gehouden.

Uit de mails van 14, 19 en 20 december 2011 aan klaagster en de brief van 6 januari 2012 aan de deken blijkt dat verweerder herhaaldelijk heeft aangeboden klaagster te vergezellen bij de zitting van 13 januari 2012. Verweerder heeft daarmee getracht te voorkomen dat klaagster door zijn terugtrekking procedurele schade zou ondervinden. Klaagster is echter niet op dit aanbod ingegaan. Dat verweerder anders heeft gehandeld dan een behoorlijk advocaat betaamt, is de voorzitter niet gebleken. 

Voorts is niet gebleken dat verweerder klaagster zou hebben meegedeeld dat de zaak was geroyeerd. Uit het feit dat klaagster zelf de zitting van 13 januari 2012 heeft bijgewoond, volgt juist dat de zaak op dat moment nog aanhangig was.

Nu uit het dossier volgt dat verweerder zich bereid heeft verklaard klaagster te vergezellen naar de zitting van 13 januari 2012 en niet is komen vast te staan dat verweerder klaagster heeft meegedeeld dat de zaak was geroyeerd, is ook klachtonderdeel (c) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 maart 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.