Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-07-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3050
Zaaknummer
12-197A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Beleidsvrijheid.
Uitspraak
Beslissing van 25 juli 2012
in de zaak 12-197A
naar aanleiding van de klacht van:
Mevrouw
Gemachtigde: de heer mr.
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 26 juni 2012 met kenmerk 1112-401, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
Klaagster was eigenaresse van een kapsalon. In deze kapsalon was de cliënte van verweerder werkzaam, alsmede een stagiaire. Verweerder staat zijn cliënte bij in een procedure bij het gerechtshof te Arnhem met betrekking tot een vordering tot terugbetaling van vakantiegeld over de maand augustus 2009 en een bedrag aan betaald salaris. De vorderingen waren door de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Amersfoort afgewezen. Van deze uitspraak is klaagster in appel gekomen. Klaagster stelt dat de cliënte van verweerder de stagiaire in augustus 2009 had moeten begeleiden en dat het aan zijn cliënte te wijten is dat niet is gebeurd. Verweerder heeft in de procedure een memorie van antwoord genomen, waarin hij heeft gesteld dat klaagster de kapsalon in augustus 2009 gesloten heeft en gesloten heeft gehouden in verband met de klaarblijkelijke verkoop van de kapsalon in 2009. Verweerder heeft verder gesteld dat de stagiaire die in mei 2009 bij klaagster in dienst was getreden in 2009 haar kappersdiploma al had behaald. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat klaagster deze stagiaire over de maanden juni en juli 2009 slechts het stagiairesalaris had betaald en niet het volgens de CAO aan een gediplomeerde kapster toekomende salaris, waarover tussen klaagster en deze stagiaire een conflict is ontstaan als gevolg waarvan zij per 1 augustus 2009 per direct is vertrokken.
KLACHT
De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij in zijn memorie van antwoord onjuiste feitelijke gegevens aan het gerechtshof heeft verstrekt en zich jegens klaagster onnodig grievend heeft uitgelaten.
Volgens klaagster heeft verweerder gedragsregel 30 geschonden door in strijd met de waarheid te hebben gesteld dat de stagiaire die in mei 2009 bij klaagster in dienst was getreden in 2009 haar kappersdiploma al had behaald. Eveneens in strijd met de waarheid heeft verweerder gesteld dat klaagster deze stagiaire over de maanden juni en juli 2009 slechts het stagiairesalaris had betaald en niet het volgens de CAO aan een gediplomeerde kapster toekomende salaris. Deze laatste stelling wordt door klaagster als onnodig grievend ervaren omdat klaagster hiermee wordt tegengeworpen dat zij de wet heeft overtreden door zich niet aan de CAO te houden en de stagiaire te hebben uitgebuit door haar een te laag salaris uit te betalen. Door zich aldus grievend jegens klaagster uit te laten heeft verweerder ook gedragsregel 31 geschonden.
BEOORDELING
Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Bedoelde vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Uit de stukken blijkt dat het geschil tussen partijen zich voor een groot deel concentreerde op de periode 11 tot en met 31 augustus 2009. Partijen debatteerden over de vraag voor wiens rekening en risico sluiting van de kapsalon gedurende bedoelde periode diende te komen. In eerste aanleg had de kantonrechter overwogen dat de cliënte van verweerder onweersproken had gesteld dat zij zich op 11 augustus 2009 bij de kapsalon had gemeld, maar daar niemand had aangetroffen en dat zij nadien nog enkele malen tevergeefs telefonisch contact had gezocht met haar werkgever. In hoger beroep heeft klaagster tegen deze overwegingen gegriefd. In de toelichting op deze grieven heeft klaagster benadrukt dat de stagiaire voortijdig is vertrokken vanwege de afwezigheid van de cliënte van verweerder. Verweerder heeft deze stelling met zijn cliënte besproken en haar om commentaar gevraagd. Haar schriftelijke reactie was dat het voortijdig vertrek van de stagiaire verband hield met een conflict met klaagster over de hoogte van haar salaris. Verweerder heeft dit verweer bij memorie van antwoord (onder sub 32) verwoord.
Naar het oordeel van de voorzitter hoefde verweerder niet te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van zijn cliënte, nu verweerder daarop in beginsel mocht afgaan. Anders dan klaagster kennelijk stelt, is het niet zo dat verweerder het verweer van zijn cliënte pas mag opnemen in zijn processtukken indien het door zijn cliënte is onderbouwd met stukken. In het dossier zijn ten aanzien van de door zijn cliënte gegeven verklaring overigens ook geen aanwijzingen te vinden op grond waarvan verweerder gehouden was deze verklaring voorafgaande aan het opstellen van de memorie van antwoord te verifiëren. De door verweerder in deze klachtprocedure overgelegde stage-overeenkomst is pas in reactie op de memorie van antwoord in het geding gebracht.
Met verweerder is de voorzitter voorts van oordeel dat de door verweerder ingenomen stellingen zakelijk zijn verwoord, zodat van onnodig grievende uitlatingen evenmin sprake is. Toetsing aan bovengenoemde maatstaf leidt de voorzitter tot de conclusie dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 25 juli 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27-7-2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.