Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3367

Zaaknummer

6157

Inhoudsindicatie

Verwijt voor twee partijen te zijn blijven optreden nadat belangenconflict was ontstaan, ongegrond, vanwege de korte tijdsspanne dat dit bestond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 13 april 2012

in de zaak 6157

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 20 juni 2011, onder nummer 11-32, aan partijen toegezonden op 20 juni 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 16 september 2011;

-    de brief van verweerder aan het hof van 12 januari 2012;

-    de brief van klager aan het hof van 23 januari 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 februari 2012, waar beide partijen zijn verschenen en klager werd bijgestaan door mr. X.. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt het volgende in:

Verweerder heeft opdrachten van klager structureel genegeerd en heeft zijn vragen niet beantwoord, in het bijzonder doordat hij

a.    een aantal producties niet in het kort geding heeft ingebracht met als gevolg dat klagers onschuld niet kon worden aangetoond en de wederpartij klagers geloofwaardigheid in twijfel trok;

b.    niet op tijd aan de wederpartij heeft laten weten dat klager kon instemmen met het bereikte schikkingsvoorstel maar in het belang van Y. is blijven dooronderhandelen over andere aspecten van de vaststellingsovereenkomst met het risico dat in het geheel geen vaststellingsovereenkomst tot stand zou komen; daarmee maakte verweerder zich schuldig aan belangenverstrengeling, als gevolg waarvan klager zich genoodzaakt voelde een andere advocaat in de arm te nemen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is opgetreden als advocaat van klager in een geschil met diens voormalige werkgever Z. over schending van het concurrentiebeding door klager die na zijn ontslag in dienst was getreden van Y..

4.2    In juni 2010 is verweerder benaderd door de directrice van Y. met verzoek om bijstand in een door Z. tegen haar aangespannen kort geding ter zake onrechtmatig handelen (door klager in dienst te nemen en zo schending van het concurrentiebeding met klager uit te lokken). Bij die gelegenheid heeft de directrice verweerder verzocht om ook de belangen van klager te behartigen. Klager en verweerder stemden daarmee in. Verweerder is dus voor beiden gaan optreden.

4.3    De behandeling van het kort geding vond plaats op 10 september 2010 en werd aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling van hun geschillen te treffen. Z. stelde vervolgens aan klager voor dat deze haar € 20.000,-- zou betalen, waarmee klager uiteindelijk na advies van verweerder heeft ingestemd. Begin oktober 2010 heeft verweerder namens klager met Z. een betalingsregeling getroffen.

4.4    Volgens afspraak zou Z. een vaststellingsovereenkomst in concept opstellen. Verweerder heeft dit concept op donderdag 21 oktober 2010 ontvangen. De volgende dag is aan Z. een correctie met betrekking tot initialen van klager doorgegeven. Op maandag 25 oktober 2010 is tussen verweerder en klager gesproken over het voorstel van Y. om in de vaststellingsovereenkomst een beding op te nemen dat het maken van een zogenaamde “plug-in” niet onder de werking van het concurrentiebeding zou vallen. Verweerder adviseerde klager met klem om ook in diens eigen belang akkoord te gaan met het opnemen van dit beding. Klager stemde echter niet met dit voorstel in. Op donderdag 28 oktober 2010 heeft klager zich gewend tot een andere advocaat. Verweerder is onmiddellijk akkoord gegaan met beëindiging van de opdracht door klager.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft in zijn appelmemorie geen grief aangevoerd tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a, zodat dat onderdeel in hoger beroep niet meer aan de orde is.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt het hof als volgt.

5.2.1    Ingevolge Gedragsregel 7, leden 1 en 2, mag een advocaat zich niet met de belangen van twee partijen belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, en is een advocaat die de belangen van twee partijen behartigt verplicht zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat.

5.2.2    Klager heeft ermee ingestemd dat verweerder in de geschillen met Z. zowel voor klager als voor diens nieuwe werkgever – Y.  - zou optreden. Niet is gebleken dat in de periode tot 21 oktober 2010 – de dag waarop verweerder een, zoals afgesproken, door Z. opgesteld concept van een vaststellingsovereenkomst ontving – sprake is geweest van een (mogelijk) belangenconflict tussen klager en Y.. Op grond van het verhandelde ter zitting van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat het – op voorstel van Y. - in de vaststellingsovereenkomst tussen enerzijds klager en Y., anderzijds Z. opnemen van een beding over de “plug-in” niet eerder dan op maandag 25 oktober 2010 tussen klager en verweerder ter sprake is gekomen.  Verweerder heeft onweersproken verklaard dat over het voorstel op dinsdag 26 oktober 2010 nog met klager telefonisch vervolgcontact is geweest en dat klager voordien niet aan verweerder heeft laten weten het voorstel van de hand te wijzen. Hieruit volgt dat ten hoogste twee etmalen zijn verstreken tussen het moment waarop verweerder wist dat klager het hem via verweerder gedane voorstel van Y. van de hand wees en de beëindiging van de opdracht op donderdag 28 oktober 2010. Deze tijdspanne is zodanig dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat verweerder, terwijl hij wist of kon voorzien dat een belangenconflict tussen klager en Y. zou kunnen ontstaan, onaanvaardbaar lang de opdrachtrelatie met klager heeft laten voortduren. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat verweerder onmiddellijk akkoord is gegaan met beëindiging van de opdracht door klager en dat verweerder vanaf het moment dat het voorstel ter sprake kwam niets tegen de wil van klager, zoals het leggen van contact met de wederpartij over het beding, heeft ondernomen.

5.2.3.    De conclusie is dat de raad dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal dan ook de beslissing van de raad op dit punt bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

    bekrachtigt de beslissing  van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 20 juni 2011, gewezen onder nummer 11-32, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.P. Balkema, P.T. Gründemann en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2012.