Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2832
Zaaknummer
R.3758/11.160
Inhoudsindicatie
Klacht dat de advocaat onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hoger beroep in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank. Klager heeft eerst per fax verzocht verzet in te stellen tegen de rechtbankbeschikking. Enkele uren later dezelfde dag stuurde klager een fax aan de advocaat waarin hij bevestigt dat hij de advocaat had verzocht om hoger beroep in te stellen, zulks onder verwijzing naar een gevoerd telefoongesprek.
Inhoudsindicatie
De advocaat stelt de eerste fax wel te hebben ontvangen en betwist het telefoongesprek te hebben gevoerden de tweede fax te hebben ontvangen. De advocaat heeft wel enkele weken later een toevoeging aangevraagd terzake van hoger beroep tegen de rechtbankbeschikking. Er is geen hoger beroep ingesteld.
Inhoudsindicatie
De Raad gaat uit van een opdracht om hoger beroep in te stellen en stelt vast dat de advocaat heeft nagelaten hoger beroep in te stellen. Klacht gegrond. Maatregel: berisping.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 augustus 2011, door de raad ontvangen op 8 augustus 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager is betrokken geweest in een echtscheidingsprocedure. In die procedure heeft de rechtbank op 23 december 2009 een eindbeschikking gewezen inzake gezag- en omgangskwesties.
2.2 In maart 2010 heeft klager verweerster benaderd voor het instellen van hoger beroep tegen de beschikking van 23 december 2009. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft hiervoor een toevoeging aangevraagd, welke is verleend.
2.3 Bij beschikking van 14 april 2010 heeft de rechtbank een beslissing gegeven inzake vermogensrechtelijke kwesties.
2.4 Bij fax van 14 mei 2010, verzonden om 11.03 uur, heeft klager aan verweerster verzocht verzet in te stellen tegen de beschikking van 14 april 2010.
2.5 Per fax van eveneens 14 mei 2010, verzonden om 12.18 uur, heeft klager aan verweerster bevestigd dat hij haar had verzocht om hoger beroep in te stellen.
In deze fax deelde klager aan verweerster onder meer het volgende mee:
“Dank voor het tel. gesprek van heden, bij deze hierbij schriftelijk bevestigd om hoger beroep in te stellen door u op mijn zaak van de beschikking van 14 april j.l. en dus niet verzet.
(….)”
In deze fax deelde klager mee wat zijn specifieke bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank waren.
2.6 Op 26 mei 2010 heeft verweerster bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd terzake van hoger beroep tegen de beschikking van 14 april 2010. De toevoegingsaanvraag is door verweerster ondertekend.
2.7 Op 16 juni 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend terzake van hoger beroep tegen de beschikking van 14 april 2010.
2.8 Verweerster heeft geen hoger beroep tegen de beschikking van 14 april 2010 ingesteld.
2.9 Bij brief van 1 april 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank van 14 april 2010.
4 VERWEER
Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behoort te behandelen.
5.2 Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de raad er van uit dat klager aan verweerster opdracht heeft verleend om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank van 14 april 2010.
Vaststaat dat verweerster van klagers eerste fax van 14 mei 2010 kennis heeft genomen. Ook staat vast dat verweerster op 26 mei 2010 een toevoeging heeft aangevraagd terzake van hoger beroep tegen de beschikking van 14 april 2010, welke toevoeging overigens is verleend.
Gelet op de indiening van de toevoegingsaanvraag heeft verweerster het kennelijk als haar taak beschouwd om voor klager hoger beroep in te stellen.
5.3 Gezien het voorgaande kan in het midden blijven dat partijen verschillen over de gang van zaken na de eerste fax van 14 mei 2010. Klager stelt dat hij naar aanleiding daarvan telefonisch met verweerster heeft gesproken en dat dit heeft geleid tot de tweede fax van dezelfde dag, waarin hij de term verzet heeft gecorrigeerd en heeft verzocht hoger beroep in te stellen. Verweerster stelt dat zij naar aanleiding van de eerste fax heeft getracht klager telefonisch te bereiken maar dat dit niet gelukt is. Ook heeft verweerster aangevoerd dat zij, gelet op de gang van zaken bij het eerder ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 23 december 2009 met klager wilde spreken alvorens zij hoger beroep zou instellen.
De Raad is van oordeel dat het, gelet op de regel dat de advocaat belangrijke informatie schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen, op de weg van verweerster had gelegen om, zo zij er niet in slaagde klager telefonisch te bereiken, haar standpunt schriftelijk aan klager mee te delen. Ter zitting heeft verweerster echter verklaard dat zij over deze kwestie niet schriftelijk met klager heeft gecommuniceerd. Verweerster heeft ook bevestigd dat het verzuim hoger beroep in te stellen onder haar verantwoordelijkheid valt.
5.4 Nu vaststaat dat verweerster geen hoger beroep heeft ingesteld, acht de raad de klacht gegrond.
5.5 De raad acht gelet op het voorgaande redenen aanwezig om op grond van artikel 48 lid 7 Advocatenwet ambtshalve uit te spreken dat verweerster jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
6 MAATREGEL
De raad neemt in aanmerking dat het bewaken van termijnen, zoals beroepstermijnen, behoort tot de belangrijke taken van een advocaat. Het verzuim in deze valt verweerster dan ook ernstig aan te rekenen.
De raad acht de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt als maatregel op een berisping;
- spreekt ambtshalve uit dat verweerster jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. J.P.M. Borsboom, P.O.M. van Boven-de Groot, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2012.
griffier voorzitter