Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3664

Zaaknummer

12-124

Inhoudsindicatie

Verweerder handelde niet klachtwaardig door in de conclusie van antwoord te verwijzen naar een productie die niet was bijgevoegd en op moment van het nemen van de conclusie niet bestond. Verweerder mocht afgaan op de mededelingen van zijn cliënt. Beoordeling van de feiten is aan de rechter voorbehouden.

Inhoudsindicatie

Uitlating “Ik ben onder de indruk van uw vermeende onkunde” niet onnodig grievend.  

Uitspraak

Beslissing van 10 december 2012

in de zaak 12-124

naar aanleiding van de klacht van:

[ ]B.V., klaagster  en

de heer B., klager

[ ]

samen te noemen klagers

tegen:

mr. [ ]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 juni 2012 met kenmerk RvT 1112–9233/ LB/SD, door de raad ontvangen op 25 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2012 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Klagers zijn vergezeld door de heerD., op de administratie van [ ] B.V. werkzaam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder trad op als advocaat van T. v.o.f. in een huurkwestie tegen[ ]B.V. Centrale vraag in de procedure was of sprake was van een huurachterstand van 3 of meer maanden. Een dergelijke achterstand zou leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Dezelfde procespartijen waren eerder in een procedure betrokken. Uit hoofde van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis diende T. v.o.f. een aantal maanden achterstallige huur te voldoen.

In de conclusie van antwoord heeft verweerder namens zijn cliënt gesteld dat er geen sprake was van een huurachterstand van 3 of meer maanden en hij heeft daarbij verwezen naar 2 producties. Uit productie 2 zou de huurbetaling van een aantal maanden blijken. Uit productie 3, waar de conclusie naar verwijst, zou betaling van nog een maand huur blijken. Op het moment dat de conclusie is genomen, is productie 3 niet bijgevoegd. De productie, een betalingsspecificatie die op 13 januari 2012 is geprint, is aan de kantonrechter toegestuurd bij brief van 13 januari 2012.

Bij e-mail van 6 september 2010 heeft verweerder aan klager B. geschreven: “ Geachte heer B., Ik ben onder de indruk van uw vermeende onkunde. Met vriendelijke groet”. Dit bericht schreef verweerder als reactie op een e-mail van klager d.d. 3 september 2010. Klager had verweerder, kortgezegd gevraagd wat de bedoeling was van een brief die verweerder op zijn beurt weer aan klager had geschreven. Klager heeft na ontvangst van de e-mail van 6 september gevraagd of verweerder wilde verduidelijken wat hij bedoelde met “vermeende onkunde”. Op die vraag heeft verweerder eerst gereageerd tijdens de bespreking van 18 juni 2012 tijdens het bemiddelingsgesprek bij de deken. Verweerder heeft toegelicht dat hij met zijn e-mail van 6 september 2010 heeft bedoeld te zeggen dat klager zich verschuilde achter allerlei juridische constructies, maar dat hij exact op de hoogte was van de zaak. Verweerder heeft tijdens deze bespreking zijn e-mail van 6 september 2010 als een losse flodder geschetst. Verweerder heeft zich bereid verklaard om de tekst van de e-mail terug te nemen en spijt te betuigen, als klager dat zou helpen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder ten onrechte als advocaat van de wederpartij in zijn conclusie van antwoord van 7 december 2011 heeft verwezen naar een productie 3 die niet was aangehecht. Nadien heeft verweerder de productie 3 overgelegd, gedagtekend 13 januari 2012, waarvan vaststaat dat deze productie op 7 december 2011, ten tijde van de overlegging van de conclusie van antwoord in de procedure, nog niet bestond.

b) Verweerder zich onnodig grievend ten overstaan van klager heeft uitgelaten door te schrijven: “Ik ben onder de indruk van uw vermeende onkunde”.

4 Beoordeling

4.1 Verweerder is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klagers. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die als hem in overleg met die cliënt goed dunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. De bedoelde vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat a.) de advocaat zich, hetzij mondeling hetzij schriftelijk niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt en b.) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De raad dient deze maatstaf bij de beoordeling te betrekken.

4.2 Klachtonderdeel a.

In het algemeen mag een advocaat afgaan op de juistheid van de feiten die zijn cliënt hem verschaft. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid van die feiten te verifiëren.

De verwijzing naar een productie, die op het moment van het overleggen van de conclusie van antwoord niet voorhanden was, brengt in dit geval niet met zich mee dat verweerder daardoor de onder 4.1 beschreven norm heeft overtreden. Verweerder heeft de productie later aan de kantonrechter toegestuurd. Alhoewel op het moment van het nemen van de conclusie van antwoord op 7 december 2011 de productie feitelijk niet bestond, omdat de specificatie eerst is geprint op 13 januari 2012, had de productie geen andere functie dan de stelling van zijn cliënt met betrekking tot een betaling die voordien had plaatsgevonden, te onderbouwen. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of de stellingen voldoende zijn aangetoond en onderbouwd.

Klachtonderdeel a. is derhalve ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel b.

Klachtonderdeel b. dient eveneens te worden gewogen op basis van de onder 4.1 beschreven norm. De vraag is of de uitlating “Ik ben onder de indruk van uw vermeende onkunde” onder de omstandigheden als onnodig grieven moet worden gezien. De raad vindt daarvoor onvoldoende aanleiding. Ook tegen de achtergrond waartegen de uitlating is gedaan komt de raad niet tot het oordeel dat deze uitlating als onnodig grievend moet worden beoordeeld. Dit klemt temeer nu klager zijn klacht tegen deze uitlating eerst anderhalf jaar nadat deze is gedaan, naar voren heeft gebracht.

BESLISSING

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. C.J. Lunenberg-Demenint, R.P.F. van der Mark, A.S.M. Zweerman – Oude Breuil en P.J.F.M. de Kerf leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.