Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2699
Zaaknummer
12-013A
Zaaknummer
12-012A
Inhoudsindicatie
Klacht en dekenbezwaar. Passiviteit en totaal gebrek aan communicatie verweerder leidt tot onherroepelijke veroordeling en loonbeslag klaagster. Grovelijk nalatig handelen. Geen medewerking aan dekenonderzoek. Dekenbezwaar en klacht in alle onderdelen gegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van zes maanden.
Uitspraak
Beslissing van 7 mei 2012
in de zaken 12-013A en 12-012A
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
de deken
en van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
de heer mr.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 januari 2012, door de raad ontvangen op 12 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht en het dekenbezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad van 6 maart 2012 in aanwezigheid van klaagster en de deken. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet ter zitting van de raad verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, genummerd 1 tot en met 7.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft verweerder op 22 december 2010 verzocht haar bij te staan in verband met een geschil met (onder meer) Nuon. Verweerder heeft een toevoeging voor klaagster aangevraagd en verkregen. Op 29 april 2011 hebben Nuon en Liander klaagster gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en ontbinding gevorderd van de tussen hen bestaande overeenkomsten betreffende de levering van warmte alsmede betaling van € 6.906,92, te vermeerderen met rente en kosten. Verweerder heeft zich in deze procedure als gemachtigde van klaagster gesteld. Hoewel verweerder daartoe in de gelegenheid is gesteld heeft verweerder niet namens klaagster van antwoord gediend. Dit heeft verweerder ook jegens klaagster erkend tijdens een gesprek dat op 4 juli 2011 heeft plaatsgevonden. Bij vonnis van de kantonrechter van gelijke datum zijn de vorderingen van Nuon c.s. op klaagster – als niet weersproken – toegewezen, met dien verstande dat de geldvordering tot een bedrag van € 5.000,- is toegewezen. Nuon c.s. hebben het vonnis op 10 augustus 2011 aan klaagster laten betekenen. Klaagster heeft dit nog dezelfde dag op het kantoor van verweerder gemeld en heeft toen van een kantoorgenote van verweerder te horen gekregen dat zij de zaak zou overnemen. Nuon c.s. heeft in september 2011 executoriaal loonbeslag gelegd op het salaris van klaagster. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan de zoon van klaagster toegezegd er “werk van te zullen maken”. Verweerder heeft echter nagelaten hoger beroep in te stellen van de uitspraak van de kantonrechter en heeft niets meer van zich laten horen.
2.2 Klaagster heeft zich bij brief aan de deken van 6 september 2011 over verweerder beklaagd. De deken heeft verweerder vervolgens bij brieven van 9 september, 6 oktober, 24 oktober en 1 december 2011 verzocht op de klacht van klaagster te reageren. Bij laatstgenoemde brief heeft de deken verweerder bovendien een dekenbezwaar aangezegd. Verweerder heeft niet op deze brieven gereageerd.
3 KLACHT EN BEZWAAR
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a. klaagster gebrekkig heeft geïnformeerd over haar zaak, slecht bereikbaar is geweest en vragen niet heeft beantwoord waardoor klaagster zich door verweerder genegeerd voelt;
b. in de civiele procedure van Nuon c.s. tegen klaagster niet namens klaagster heeft geantwoord en – ondanks afspraak daartoe – geen verweer namens klaagster heeft gevoerd;
c. verzuimd heeft hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2011, waardoor de deurwaarder is overgegaan tot beslaglegging op het inkomen van klaagster.
3.2 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van klaagster en daardoor het tuchtrechtelijk onderzoek ernstig heeft gefrustreerd. De deken heeft de raad daarbij ter zitting van de raad verzocht uit te spreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a
4.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is verklaard leidt de raad af dat verweerder de hem toevertrouwde belangen van klaagster ernstig heeft verwaarloosd. Verweerder heeft nooit gecorrespondeerd met klaagster en – zoals klaagster onweersproken heeft gesteld – ook niet (anderszins) actief contact met haar opgenomen over de behandeling van het dossier. Klaagster moest steeds het initiatief nemen om contact met verweerder op te nemen, verweerder was vrijwel niet bereikbaar voor klaagster en heeft klaagster nooit geïnformeerd over zijn activiteiten of de status van de zaak. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat de raad oordeelt dat klachtonderdeel a gegrond is.
Klachtonderdeel b
4.2 Verweerder heeft zich in de civiele procedure tegen Nuon c.s. wel namens klaagster gesteld, maar heeft - hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld - niet namens haar van antwoord gediend. Dit heeft ertoe geleid dat klaagster in deze procedure geen verweer heeft gevoerd en dat tegen haar een toewijzend vonnis op tegenspraak is gewezen. Door deze nalatigheid van verweerder is klaagster de mogelijkheid ontnomen zich in eerste aanleg tegen de vorderingen van Nuon c.s. te verweren. De raad maakt verweerder van dit nalatig handelen een zeer ernstig verwijt, temeer in het licht van hetgeen bij de beoordeling van klachtonderdeel c aan de orde zal komen. Klachtonderdeel b is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c
4.3 Ook klachtonderdeel c is gegrond. Hoewel verweerder bekend was met het vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2011 en met de tenuitvoerlegging daarvan en ook aan (de zoon van) klaagster heeft toegezegd actie te zullen ondernemen, heeft hij nagelaten hoger beroep tegen het vonnis in te stellen en klaagster aldus definitief elke mogelijkheid ontnomen zich in rechte tegen de vordering van Nuon c.s. te verweren. Inmiddels is de deurwaarder overgegaan tot beslaglegging op het inkomen van klaagster, en klaagster wordt ook hierdoor ernstig in haar belangen geschaad.
Dekenbezwaar
4.4 Ten aanzien van het dekenbezwaar overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft niet op de verzoeken van de deken tot het verstrekken van inlichtingen naar aanleiding van de klacht gereageerd. De eisen van een behoorlijk toezicht op de beroepsgroep brengen met zich dat advocaten tijdig dienen te reageren op verzoeken om informatie over tegen hen ingediende klachten. Door dat na te laten heeft verweerder het tuchtrechtelijk onderzoek door de deken gefrustreerd en daardoor kan de deken de hem in de Advocatenwet opgelegde taak niet goed uitoefenen. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
5. MAATREGEL
Verweerder heeft een aan hem toevertrouwde zaak in het geheel niet behandeld en heeft met name – in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken – nagelaten verweer in de procedure in eerste aanleg te voeren en hoger beroep in te stellen. Hiermee heeft verweerder het door klaagster in hem gestelde vertrouwen grovelijk geschonden. Door de nalatigheid van verweerder is aan klaagster elke mogelijkheid ontnomen zich tegen de vorderingen van haar wederpartij te verweren en ziet zij zich thans geconfronteerd met een voor haar zeer bezwarend loonbeslag. De raad maakt verweerder van zijn optreden een ernstig verwijt en meent dat een zware tuchtrechtelijke maatregel aangewezen is. Daarbij neemt de raad mede in overweging dat verweerder heeft nagelaten een verklaring of toelichting omtrent zijn handelwijze aan klaagster te geven, en dat verweerder bovendien niet heeft gereageerd op de verzoeken om informatie die de deken tot vier maal toe schriftelijk naar aanleiding van de klacht aan hem gesteld heeft. In het licht van alle omstandigheden van het geval oordeelt de raad de maatregel van zes maanden onvoorwaardelijke schorsing passend en geboden.
Voorts is de raad met de deken van oordeel dat er termen zijn uit te spreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
verklaart het dekenbezwaar gegrond;
spreekt uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt;
legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;
bepaalt dat de schorsing ingaat veertien dagen nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan en dat de schorsing zal ingaan na afloop van alle voorafgaande schorsingen en niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk zal zijn geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:
• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Paleis van Justitie te Amsterdam en door
• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap, M.J. Westhoff, A.M. Vogelzang en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. F.A. Chorus als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
verweerder
de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl