Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3399

Zaaknummer

12-065A

Inhoudsindicatie

Niet is gebleken dat de advocaat in actieve zin in samenwerking met anderen heeft meegewerkt aan een opzetje teneinde de belangen van de wederpartijen te schaden. Van een advocaat kan in redelijkheid niet worden verlangd dat hij melding maakt van het feit dat zijn cliënte meerdere advocaten gebruikt in andere zaken en dat ook meldt aan de advocaat van de wederpartij. De klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 oktober 2012

in de zaak 12-065A     

van de op 25 juli 2012 in het openbaar gehouden behandeling van de klacht van:

1.  de heer

2.  de heer

  beiden in dezen vertegenwoordigd door:

3.  de heer mr.

klagers

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 maart 2012 door de raad ontvangen op 8 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 juli 2012 in aanwezigheid van mr. M. die namens zichzelf en namens klager 1 en 2 is verschenen. Klagers werden verder vertegenwoordigd door mr. O., kantoorgenote van mr. M. voornoemd. Verweerder is in persoon verschenen. Klagers hebben pleitnotities overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 7 in de in die brief genoemde inventarislijst;

- het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2012;

- de pleitnotities van klagers.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klagers 1 en 2 zijn bestuurders van vennootschappen behorende tot het inmiddels gefailleerde Russische oliebedrijf Y.O.

2.2 Een van de activa van Y.O. betrof de aandelen in de Armeense vennootschap Y.C. die na een veiling zijn overgegaan op de Russische staatsoliemaatschappij R. Y.C. houdt op haar beurt alle aandelen in de Nederlandse vennootschap W.H. BV waarvan klagers 1 en 2 bestuurders waren tot 21 mei 2010.

2.3 Y.C. heeft op enig moment klagers 1 en 2 als bestuurders van W.H. BV geschorst en ontslagen met benoeming van de heer T. als enig bestuurder.

2.4 Verweerder treedt in Nederland ondermeer op voor R, de heer T., Y.C. en W.H. BV. Deze partijen bedienen zich van meerdere Nederlandse advocaten.

2.5 Op 23 maart 2010 heeft verweerder klager 3 geïnformeerd dat klagers 1 en 2 als bestuurders van W.H. BV met ingang van diezelfde dag waren geschorst, reden waarom klager 3 daags erna verweerder telefonisch om diens verhinderdata heeft verzocht met het oog op een kort geding teneinde de schorsingen ongedaan te maken.

2.6 Bij e-mail van 26 maart 2010 heeft verweerder aan klager 3 verhinderdata doorgegeven waaronder 30 maart 2010 aangezien verweerder alsdan aanwezig diende te zijn bij een bespreking op de Amsterdamse vestiging van het kantoor van klager 3. Als datum voor het kort geding werd bepaald 15 april 2010. Bij vonnis van 10 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam de vorderingen van klagers 1 en 2 afgewezen welk vonnis in appel is bekrachtigd.

2.7 Op 30 maart 2010 diende te Amsterdam een (ander) kort geding tussen enerzijds W.H. BV bijgestaan door mr. Gr. en anderzijds notaris mr. W., bijgestaan door mr. K. Inzet van dat kort geding was de heer T. als bestuurder van W.H. BV via notaris W. in het handelsregister te doen inschrijven onder schorsing van klagers 1 en 2. Notaris mr. W is een kantoorgenoot van verweerder.

2.8 Verweerder was bij voornoemd kort geding als toehoorder aanwezig. Klagers 1 en 2 zijn in het kort geding tussengekomen als gevolg waarvan de behandeling is aangehouden. Later is het kort geding ingetrokken.

2.9 Bij verzoekschriften van 31 maart 2010 en 1 april 2010 heeft verweerder namens W.H. BV de voorzieningenrechters te Amsterdam en Den Haag toestemming gevraagd tot het leggen van beslag tot afgifte van de administratie van W.H. BV die zich op dat moment onder een derde bevond. In beide verzoekschriften heeft verweerder melding gemaakt van het feit dat het benoemingsbesluit van T. en de schorsingsbesluiten van klagers 1 en 2 door hen werden betwist. Het verlof tot het leggen van beslag is verleend terwijl verder is bepaald dat klagers 1 en 2 zouden worden gehoord omtrent het verzoek tot gerechtelijke bewaring van de administratie.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet aan klager 3 heeft medegedeeld dat hij niet als enige advocaat van W.H. BV optrad en heeft verzuimd bij het opgeven van diens verhinderdata ook die van advocaat mr. Gr. te noemen;

b) hij actief zou hebben meegewerkt aan het doen plaatshebben van het kort geding op 30 maart 2010, zonder klager sub 3 daarvan op de hoogte stellen en zonder mr. Gr. en/of notaris mr. W. erop te attenderen dat klager sub 3 de belangen van klager 1 en 2 vertegenwoordigde en derhalve door mr. Gr. en/of mr. W. erover geïnformeerd diende te worden dat dit kort geding plaatsvond aangezien dit kort geding direct relevant was voor het door klager 3 aangespannen kort geding op 15 april 2010;

c) hij heeft meegewerkt aan een opzetje om via het kort geding van 30 maart 2010 een eerdere inschrijving van de heer T. als bestuurder te bewerkstelligen voordat een antwoord op de vraag of de schorsing van klagers 1 en 2 wel of niet rechtsgeldig was in het latere kort geding zou zijn gegeven;

d) hij ten onrechte 30 maart 2010 als verhinderdag heeft opgegeven terwijl hij die dag wel aanwezig was bij het andere kort geding;

e) hij noch voor noch tijdens het kort geding van 30 maart 2010 pogingen heeft ondernomen om te bewerkstelligen dat mr. Gr. en notaris mr. W. de voorzieningenrechter correct zouden voorlichten;

f) hij toestemming heeft verzocht om beslag te leggen zonder tegelijkertijd melding te maken van het kort geding van 30 maart 2010, de aanhouding daarvan, het op handen zijnde kort geding van 15 april 2010 en van de bestaande discussie tussen partijen zodat hij daarmee de voorzieningenrechters te Amsterdam en Den Haag onjuist heeft voorgelicht.

 

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Ter zitting is komen vast te staan dat op het moment dat verweerder op 23 maart 2010 telefonisch om verhinderdata werd verzocht, klagers (in de persoon van klager 3) niet in concrete zin hebben gevraagd of zijn cliënte ook door andere Nederlandse advocaten werd bijgestaan. Nu hem dit niet is gevraagd kan verweerder bezwaarlijk worden verweten geen antwoord te hebben gegeven. Dit onderdeel mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond. Bovendien valt niet in te zien op welke andere grond verweerder jegens klagers gehouden zou zijn hen op de hoogte te stellen van de eventuele bijstand van zijn cliënte door andere advocaten in Nederland, laat staan dat hij gehouden zou zijn verhinderdata van bedoelde andere advocaten aan klagers op te geven. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad genoegzaam uiteengezet dat hij in het geschil tussen zijn cliënte en notaris W. niet als advocaat optrad of is opgetreden en anderszins ook niet is komen vast te staan dat verweerder op andere wijze betrokken is geweest bij de (voorbereiding) van de procedure van zijn cliënte tegen notaris W. op grond waarvan een spreekplicht van verweerder jegens klagers zou moeten worden aangenomen. Dit onderdeel is ongegrond.

 Ad klachtonderdelen b) en c) en e)

5.2 De onderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling nu deze in essentie zien op het verwijt aan verweerder dat hij in actieve zin via een opzetje tezamen met (voormalig) kantoorgenoten mrs. Gr. en W. buiten medeweten van klagers om getracht heeft zijn cliënt T. als bestuurder van W.H. BV in het handelsregister ingeschreven te krijgen nog voordat de voorzieningenrechter daarop en op de schorsingsbesluiten ten aanzien van klagers 1 en 2 via een door klagers aangezegd kort geding had beslist.

5.3 Wat er ook zij van de verwantschap tussen het geschil W.H. BV - klagers 1 en 2 enerzijds en het geschil W.H. BV - notaris W. anderzijds, niet is komen vast te staan dat verweerder actief via een opzetje met anderen zou hebben meegewerkt aan het doen plaats vinden van het kort geding met als motief het bewerkstellingen van een voortijdige inschrijving van T. De daartoe door klagers aangevoerde stellingen namelijk de wetenschap van verweerder van het geschil tussen zijn cliënte(n) en klagers 1 en 2 en het daaruit voortvloeiende kort geding op 15 april 2010 enerzijds en anderzijds ‘het achterhouden’ van voor klagers relevante informatie ten aanzien van het kort geding op 30 maart 2010 kunnen een zodanig vergaande conclusie niet dragen.

5.4 Met hun stellingen lijken klagers overigens eraan voorbij te gaan dat verweerder als advocaat van zijn cliënt(en) een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt(en) te behartigen op de wijze die hem veelal in overleg met zijn cliënt(en) goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid in te perken. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van klagers (als wederpartijen van zijn cliënten) nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. In dat geval is het zelfs denkbaar dat het belang van de cliënt(en) moet wijken voor dat van de wederpartij. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. Indien van verweerder had moeten worden verlangd dat hij klagers op de hoogte had gesteld van het op handen zijnde kort geding van 30 maart 2010 en dat hij mrs Gr. en W. had geïnformeerd omtrent de betrokkenheid van klager 3 opdat zij klager 3 hadden kunnen informeren omtrent het kort geding van 30 maart 2010, had verweerder niet alleen gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsplicht, maar daarmee tevens het ernstige risico genomen in strijd met de eigen belangen van zijn cliënt(en) te handelen. Hierop stuit ook af klachtonderdeel e).

5.5 Ook de onderdelen b) en c) en e) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Anders dan klagers stellen, heeft verweerder niet ten onrechte de datum 30 maart 2010 als verhinderdag opgegeven nu hij die dag ten tijde van de opgave gereserveerd had voor een closing op het kantoor van klager 3 te Amsterdam. Dat uiteindelijk die closing is verdaagd tot een dag later en dusdoende de middag op de 30e maart 2010 onverwacht vrijviel en verweerder dat gat heeft gebruikt de zitting in de zaak van zijn cliënte jegens notaris W. bij te wonen, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het onderdeel faalt.

Ad klachtonderdeel f)

5.7 Als toelichting op dit onderdeel hebben klagers aangevoerd dat verweerder door het verzwijgen van de beide procedures in kort geding bij het vragen van het verlof cruciale informatie heeft achtergehouden welke informatie in feite ziet op de vraag of W.H. BV wel deugdelijk vertegenwoordigd was, nu de legitimiteit van bestuurder T. door klager 1 en 2 werd betwist. Nog los van het feit dat anders dan klagers stellen de verzoekschriften wel melding maken van het geschil tussen partijen, betreft de vertegenwoordigingsvraag een vraag die louter en alleen beantwoord kan worden door de civiele (beslag)rechter. De tuchtrechter gaat daar niet over. Ook dit onderdeel faalt.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al de onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. mrs. A. de Groot, H.B. de Regt, J.H.P. Smeets, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

griffier        voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl