Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3309

Zaaknummer

12-39

Inhoudsindicatie

Schrapping na voorafgaande schorsing ex artikel 60 ab. Dekenbezwaren dat verweerder deken en gerechthof onjuist heeft geïnformeerd omtrent zijn rol bij indiening appelschrift tegen faillietverklaring van zijn werkgever, afspraken met deken over praktijkvoering niet is nagekomen, na faillietverklaring van zijn werkgever cliëntbelangen heeft verwaarloosd gegrond. Motivering maatregel: niet verantwoord dat verweerder nog langer de advocatenpraktijk uitoefent. Hij heeft laten zien dat hij niet in staat is voldoende verantwoordelijkheid te nemen voor het veilig stellen van de belangen van zijn cliënten, dat hij elementair begrip ontbeert omtrent hetgeen hem te doen staat in geval van faillissement van zijn werkgever, en heeft blijk gegeven van onvoldoende besef van eigen tekort schieten en onvermogen met als gevolg dat hij zich niet tijdig met een verzoek om hulp tot de deken heeft gewend op de verschillende momenten dat zulks geboden was. Bovendien rekent de raad hem ernstig aan dat hij de deken en het gerechtshof heeft willen misleiden met tegenstrijdige informatie omtrent zijn rol bij het instellen van appel tegen de faillietverklaring door mr. Z.

Uitspraak

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 12-39

naar aanleiding van de ambtshalve bezwaren van:

de deken van de orde van advocaten in het arrondissement X

tegen:

mr. Y,

advocaat in het arrondissement X,

zonder adres van vestiging,

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 maart 2012 met kenmerk K 12/82, door de raad ontvangen op 2 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem zijn ambtshalve bezwaren tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De bezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2012 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De brief van de deken van 1 maart 2012 met bijlagen

- De brief van de deken van 14 juni 2012, met bijlage

- De brief van verweerder van 9 juli 2012 aan de raad van discipline

- De brief van de deken aan de raad van discipline van 16 juli 2012

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de bezwaren wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 De ambtshalve bezwaren van de deken in deze zijn voorafgegaan door een verzoek ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet. Dat is behandeld op 27 februari 2012. Bij beslissing d.d. 29 februari 2012 heeft de raad verweerder met onmiddellijke ingang op de voet van artikel 60ab geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Kopie van die beslissing wordt aan deze beslissing gehecht, de inhoud dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Verweerder heeft tegen die beslissing geen hoger beroep ingesteld.

2.2 Verweerder heeft eerder in het arrondissement Arnhem als advocaat ingeschreven gestaan. Begin 2004 heeft hij zich als advocaat laten schrappen. Later heeft hij meerdere malen vergeefs verzocht om terug te komen. Het gegeven dat verweerder in het verleden meerdere malen  (ernstig, zo blijkt uit het tuchtrechtelijk overzicht) met de tuchtrechter in aanraking was gekomen stond aan toelating in de weg. Toen hij in 2010 opnieuw verzocht om beëdiging heeft de deken daartegen opnieuw verzet gedaan. Omdat verweerder  dit keer in dienst kon treden van mr. Z te X en daar gebruik kon maken van een goed geoutilleerd kantoor en niet langer belast zou zijn met de kantoororganisatie en financiële afwikkeling van zaken heeft de deken zijn verzet laten varen nadat nog aanvullend afspraken waren gemaakt (zie brief deken d.d. 6 oktober 2010).

2.3 De recente schorsing is een uitvloeisel van de omstandigheid dat mr. Z bij wie klager kantoor hield zich op 13 januari 2012 van het tableau heeft laten afvoeren en op 18 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard. De deken heeft toen met verweerder afspraken gemaakt hoe te handelen met betrekking tot de lopende dossiers van hem en mr. Z en met hem afgesproken dat hij geen praktijk meer zou uitoefenen alvorens overleg met de deken te hebben over de vorm waarin dat verder zou moeten. Omdat verweerder wezenlijk anders heeft gehandeld dan zoals daarbij was afgesproken alsmede gezien zijn sauveren van het bedrieglijke handelen van mr. Z bij de indiening van diens appelschrift tegen zijn faillietverklaring heeft de raad vastgesteld dat het ernstig vermoeden bestaat van handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, en verweerder op die gronden geschorst in de uitoefening van de praktijk.

2.4 Voorafgaand aan zijn beëdiging in november 2010 had verweerder opgegeven dat hij bij mr. Z in loondienst werkzaam zou zijn op het adres Y te X. Verweerder had in de jaren daarvoor toen hij als juridisch adviseur werkzaam was regelmatig contact gehad met mr. Z. Die heeft hem vervolgens gevraagd bij hem in dienst te treden. Bij mr. Z kon verweerder gebruik maken van een goed geoutilleerd kantoor en zou hij niet langer belast zijn met de organisatie van het kantoor en de financiële afwikkeling van zaken. Deze inbedding in het kantoor van mr. Z is voor de toenmalige deken blijkens diens brief aan verweerder van 6 oktober 2010 een van de redenen geweest om zijn bezwaar tegen hernieuwde beëdiging als advocaat van verweerder te laten varen.

2.5 Toen mr. Z failliet was verklaard heeft de deken de volgende constateringen gedaan:

- Verweerder is volgens de gegevens van het BAR al geruime tijd niet meer werkzaam op de vestiging X van het kantoor van mr. Z maar sedert april 2011 op de vestiging A respectievelijk, sedert 13 januari 2012, op de vestiging B; over deze interne verhuizing heeft geen overleg met de deken plaats gevonden;

- Tijdens een bespreking op 26 januari 2012 met verweerder en een andere medewerker van mr. Z is de deken gebleken dat alle kantoorvestigingen van mr. Z waren gesloten; verweerder had op dat moment de beschikking over een ruimte in D; hij had 35 dossiers onder zich; hij was niet verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid;

- Verweerder weigerde de dossiers aan de curator af te staan;

- Afgesproken werd - tijdens voornoemde bespreking - dat verweerder de dag daarna de dossiers die hij nog onder zich had zou afgeven op het bureau van de Orde, samen met een lijst met namen en adresgegevens van de cliënten die nog door hem en eventueel mr. Z werden bijgestaan, de stand van zaken in die dossiers en zo mogelijk ook de financiële stand van zaken; op 1 maart 2012 had verweerder die toezegging, ondanks rappel op 7 februari 2012, nog immer niet gestand gedaan;

- Van cliënten van het kantoor van mr. Z ontving de deken bericht dat zij werden benaderd met de mededeling dat verweerder de behandeling van hun zaken zou voortzetten;

- Nadat door de griffie van het gerechtshof ontdekt was dat het appelschrift van mr. Z tegen zijn faillietverklaring valselijk was ondertekend met de naam van verweerder – verweerder heeft bij brief d.d. 10 februari 2012 aan de griffier bevestigd dat het appelschrift noch door hem is opgesteld en ondertekend, noch door hem is ingediend – heeft verweerder op 13 februari 2012 een door mr. Z aan hem voorgelegde verklaring ondertekend dat hij binnen de beroepstermijn op de hoogte was gesteld van ondertekening en indiening van het appelschrift en daaraan met terugwerkende kracht zijn goedkeuring heeft gegeven. Blijkens die verklaring zou het volgens verweerder bij afwezigheid van een advocaat – lees: hijzelf (rvd) – niet ongebruikelijk zijn dat een vervangende handtekening wordt gezet door de secretaresse – lees: Z (rvd) - , het gaat er volgens verweerder om dat zoals in het onderhavige geval de advocaat de indiening heeft gewild c.q. daarmee heeft ingestemd. Daarmee wordt in geen van die gevallen beoogd een rechtbank of hof te misleiden, laat staan dat er in dergelijke gevallen sprake zou zijn van valsheid in geschrifte, aldus verweerder in zijn verklaring.

Tegenover de deken had verweerder verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat mr. Z beroep had ingesteld.

 

3 DEKENBEZWAAR

3.1 De bezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) De deken en / of het gerechtshof onjuist heeft geïnformeerd met betrekking tot de gang van zaken rond het hoger beroep tegen het vonnis waarbij mr. Z failliet werd verklaard, alsmede door achteraf het optreden van mr. Z te sauveren heeft gehandeld in strijd met de gemaakte afspraak dat hij tot nader order niet als advocaat zou optreden;

b) De met de toenmalige deken in oktober 2010 gemaakte afspraken niet is nagekomen door op een ander adres kantoor te gaan houden zonder afstemming met de deken, en door na de faillietverklaring van mr. Z geen zorg te dragen voor een vervangend zogenoemd ´warm nest´ met de vereiste kantoorfaciliteiten en –middelen om naar behoren praktijk te kunnen houden, niet verzekerd is tegen beroepsaansprakelijkheid, en zijn afspraken met de deken van 26 januari 2012 om de dossiers die hij onder zich had op het bureau af te komen geven niet is nagekomen;

c) Na sluiting van het kantoor van mr. Z geen zorg heeft gedragen voor een goede bereikbaarheid voor de cliënten zodat bij het bureau van de Orde een groot aantal meldingen binnen komen van cliënten en advocaten die hem niet kunnen bereiken en bezorgd zijn over de afwikkeling van hun zaken;

d) Op de hoogte was van de verkoop door mr. Z van pakketten aan cliënten waarbij zij een groot aantal uren rechtsbijstand inkochten tegen bedragen die gezien hun omvang en het tijdstip van in rekening brengen niet beschouwd kunnen worden als betaling van een voorschot maar veeleer als een wijze van financiering van de praktijkvoering;

e) De afspraken dat hij werkzaam zou zijn in de nabijheid van mr. Z en slechts op een beperkt aantal rechtsgebieden niet is nagekomen.

3.2 Verweerder heeft van de deken de gelegenheid gekregen om er voor te zorgen dat hij op een ander kantoor praktijk zou kunnen gaan houden, maar verweerder is daar niet in geslaagd, noch vóór de zitting van de raad noch daarna. Van dat laatste blijkt uit de brief van verweerder aan de raad van 9 juli 2012.

4 VERWEER

4.1 Aanvankelijk is verweerder op last van mr. Z te werk gesteld in de kantoorvestiging in C. Ook verrichte hij toen werkzaamheden in de vestiging X. Begin april 2011 is hij te werk gesteld in de nieuwe vestiging te A. Die vestiging is na problemen tussen mr. Z en de verhuurder op 13 december 2011 gesloten. Sedertdien heeft verweerder in feite geen werkzaamheden meer verricht. Verweerder wist niet dat hij ingeschreven heeft gestaan op een adres in B.

Zijn werk werd door mr. Z steekproefsgewijs gecontroleerd.

4.2 Verweerder heeft niet geweten dat hij niet verzekerd was tegen beroepsaansprakelijkheid. Mr. Z zou daarvoor zorgen. Hij heeft inmiddels zelf een verzekering afgesloten, er is met terugwerkende kracht dekking verleend vanaf 1 november 2011. De polis is op 15 februari 2012 toegezonden.

4.3 Door de sluiting van de kantoren in C en A op 13 december 2011 was hij vrijwel letterlijk dakloos en daardoor onbereikbaar voor cliënten. Dat laatste kan hem niet worden verweten. Hij kon ook zelf de cliënten niet bereiken bij gebrek aan dossiergegevens. Hij heeft evenmin vanaf zijn woonadres kunnen werken omdat hij daar niet beschikt over internet en dergelijke.

4.4 De dossiers die hij in behandeling had waren eigendom van mr. Z. Na het faillissement heeft hij die daarom bij mr. Z ingeleverd, het was aan Z om de curator ook over die zaken te informeren. Later heeft hij alsnog de curator zo goed en zo kwaad als dat ging bij brief d.d. 10 februari 2012 ingelicht over de op de dag van faillietverklaring bij hem in behandeling zijnde zaken.

4.5 Aan cliënten die hem na 19 januari 2012 belden heeft hij uitleg gegeven over de gevolgen van het faillissement van mr. Z en meegedeeld dat het hem niet vrij stond in hun zaken te werken. Zij dienden een andere advocaat te zoeken. Hij heeft hen tevens gezegd dat hij doende was zich zelfstandig te maken en dat zij hem als het zover was konden benaderen.

4.6 Hem is nooit verboden bepaalde zaken te behandelen, hij heeft zichzelf beperkingen opgelegd.

4.7 De verkoop van pakketten was een zaak van kantoor, daar had hij geen bemoeienis mee.

4.8 Verweerder heeft pas achteraf gehoord dat mr. Z hoger beroep tegen zijn faillietverklaring had ingesteld, zonder met hem overleg te voeren over het gebruik van zijn naam. Hij heeft mr. Z dringend verzocht het hof te benaderen en mee te delen dat hij niet als advocaat zou fungeren. Mr. Z heeft dat ook gedaan en bij zijn weten de deken daarover geïnformeerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad beoordeelt de klachten als volgt.

Ad bezwaar a)

5.2 De verklaring van verweerder van 13 februari 2012 dat hij binnen de appeltermijn van ondertekening in zijn naam van het appelschrift door mr. Z op de hoogte was gesteld en daaraan met terugwerkende kracht zijn goedkeuring heeft gegeven verdraagt zich niet met de brief van verweerder drie dagen eerder d.d. 10 februari 2012 aan de griffier van het hof waarin hij nog zegt niets met de indiening van het beroepschrift van doen te hebben gehad. Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij niet de behoefte heeft gehad de handelwijze van mr. Z te sauveren, Z had hem de desbetreffende verklaring tijdens een bezoek van verweerder aan Z thuis ter ondertekening voorgelegd. Hij heeft die verklaring toen zonder te lezen ondertekend.

5.3 De raad stelt vast dat verweerder in die verklaring onwaarheid heeft gesproken. Hij en mr. Z hadden de deken op 1 februari 2012 bericht dat verweerder eerst op 31 januari 2012 na afloop van de termijn van hoger beroep door mr. Z daarover was geïnformeerd. Verweerders latere verklaring van 13 februari 2012 valt daarmee niet te rijmen. Zowel de deken als het gerechtshof zijn op enig moment door verweerder foutief voorgelicht. Door deze handelwijze heeft verweerder het vertrouwen dat in hem gesteld moet kunnen worden ernstig beschaamd. Indien al waar is dat hij laatstgenoemde verklaring zonder te lezen heeft ondertekend getuigt zulks van een naïviteit die gelet op de omstandigheden een behoorlijk advocaat onwaardig is. Dit bezwaar is dan ook terecht voorgedragen.

Ad bezwaar b en c)

5.4 Vast staat dat verweerder op andere adressen dan destijds in oktober 2010 voorafgaand aan zijn beëdiging aan de deken meegedeeld en niet steeds onder de hoede van mr. Z kantoor heeft gehouden. Zulks is in strijd met hetgeen van hem als behoorlijk handelend advocaat verwacht mocht worden. Het moet voor verweerder zonneklaar zijn geweest dat de deken zijn verzet tegen herinschrijving alleen maar prijs gaf dankzij de gevonden waarborg van een plaats op een goed geoutilleerd kantoor onder begeleiding en toezicht van een ervaren advocaat. Het moet verweerder dan ook duidelijk zijn geweest dat zodra daarin verandering zou plaatsvinden op hem de plicht rustte de deken daarover te raadplegen. Hij heeft dat echter nagelaten. Nu blijkt dat hij feitelijk van meet af aan al op een andere kantoorlocatie dan aan de deken was opgegeven, te weten Arnhem, gevestigd is geweest. Dat had hij vanzelfsprekend aan de deken moeten melden.

5.5 Ook heeft verweerder nagelaten om, zodra eind 2011 diverse problemen de kantoorvoering door mr. Z bedreigden – de vestigingen in C en A moesten worden gesloten, evenals het door mr. Z opgezette opleidingsinstituut; vanaf 31 oktober 2011 ontving verweerder geen salaris meer – tijdig op zoek te gaan naar een vervangend ´warm nest´ of bij gebreke daarvan op zijn minst bij hem thuis de minimale middelen van communicatie aan te laten leggen welke vandaag de dag onontbeerlijk zijn voor de noodzakelijke communicatie met cliënten en derden. Die verantwoordelijkheid heeft verweerder niet genomen. Zo kon het gebeuren dat hij in de dossiers die hij nog onder zich had de cliënten niet op de hoogte heeft gebracht van de situatie waarin hij buiten zijn toedoen terecht was gekomen. Nog ernstiger valt verweerder aan te rekenen dat hij ook heeft nagelaten de curator en de deken op hun verzoek de dossiers te verschaffen en deze in plaats daarvan aan mr. Z heeft afgegeven. Verweerders argumentatie dat de dossiers eigendom waren van mr. Z en alleen aan hem mochten worden afgegeven gaat niet op nu door de faillietverklaring de curator in de plaats was getreden van mr. Z als werkgever. Daarnaast kwam hij ook de met de deken gemaakte afspraak niet na de dossiers op 27 januari 2012 aan hem te komen bezorgen.

5.6 Met betrekking tot de verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid rustte op verweerder als werknemer een eigen verantwoordelijkheid ingevolge artikel 3 van de verordening op de administratie en financiële integriteit. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte beroepen op de verantwoordelijkheid van mr. Z ter zake. Het moge zo zijn dat mr. Z de premie zou betalen, dat neemt niet weg dat verweerder zelf ook erop diende toe te zien dat hij daadwerkelijk verzekerd was.

5.7 Beide bezwaren b en c zijn dan ook gegrond.

Ad bezwaar d)

5.8  De verkoop van de bedoelde pakketten geschiedde niet door verweerder, het betrof niet een door hemzelf bedachte constructie voor honorering van zijn werkzaamheden. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt geheel bij mr. Z. Het was juist de bedoeling dat verweerder zich niet zelf met de financiële administratie zou bezig houden. Dit bezwaar is dan ook ongegrond.

Ad bezwaar e)

5.9 Dit bezwaar is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom afgewezen.  Niet is onderzocht waar en in welke mate verweerder en mr. Z op één vestiging samen hebben gewerkt. Evenmin is geïnventariseerd – althans daarvan is de raad niet gebleken - op welke rechtsgebieden verweerder werkzaam is geweest.

6 MAATREGEL

De raad is van oordeel dat, zeker nu hij geen kantoor heeft gevonden dat bereid is hem op te nemen, het niet verantwoord is dat verweerder nog langer de advocatenpraktijk uitoefent. Hij heeft laten zien dat hij niet in staat is voldoende verantwoordelijkheid te nemen voor het veilig stellen van de belangen van zijn cliënten, dat hij elementair begrip ontbeert omtrent hetgeen hem te doen staat in geval van faillissement van zijn werkgever, en heeft blijk gegeven van onvoldoende besef van eigen tekort schieten en onvermogen met als gevolg dat hij zich niet tijdig met een verzoek om hulp tot de deken heeft gewend op de verschillende momenten dat zulks geboden was. Bovendien rekent de raad hem ernstig aan dat hij de deken en het gerechtshof heeft willen misleiden met tegenstrijdige informatie omtrent zijn rol bij het instellen van appel tegen de faillietverklaring door mr. Z. De raad is dan ook tot de conclusie gekomen dat verweerder van het tableau geschrapt dient te worden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

De bezwaren onder a, b en c zijn gegrond,

De bezwaren onder d en e worden afgewezen.

Schrapt verweerder met ingang van de 8ste dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing van het tableau.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, A.T. Bolt, E.J. Verster en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2012.

griffier voorzitter