Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3346

Zaaknummer

H 119-2012

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Sprake van een financiële situatie die tot zorgen en bedenkingen noopt. Verweerder heeft geen jaarstukken kunnen verstrekken waaruit de financiële situatie van zijn praktijk blijkt en die de zorgen van de raad hieromtrent kunnen wegnemen. Aanwijzingen aanwezig dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen dat om die reden het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet dient te worden toegewezen.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 25 juni 2012

in de zaak H119-2012

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad

van Discipline van 7 mei 2012, op het verzoek ex art. 60c Advocatenwet van:

 

 

A

 

verzoeker

 

tegen:

 

B

 

verweerder

 

 

1               Verloop van de procedure

 

1.1         Bij brief aan de raad van 16 april 2012 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet ingediend.

 

1.2         Bij beslissing van 7 mei 2012 heeft de voorzitter van de Raad het verzoek toegewezen, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan verzoeker en verweerder.

 

1.3         Bij brief van 21 mei 2012, door de raad ontvangen op 23 mei 2002, heeft verweerder verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

 

1.4         Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad van 4 juni 2012 in aanwezigheid van verzoeker en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.5         De raad heeft kennisgenomen van:

-      de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-      het verzetschrift van verweerder d.d. 21 mei 2012;

   -      de pleitnota die verweerder heeft voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling

          op 4 juni 2012 en de daarbij gevoegde producties 1 tot en met 5.

 

 

2               FEITEN

 

Verweerder heeft bij e-mail van 24 januari 2012 aan zijn medewerkers gevraagd of  de salarissen en reiskosten over januari 2012 pas aan het einde van die maand konden worden betaald, afhankelijk van de inkomsten. Omstreeks die periode heeft hij tevens aan het Bureau van de Orde van Advocaten in het Arrondissement ’s-Hertogenbosch verzocht om de plaatselijke hoofdelijke omslag voor hem en zijn kantoorgenoten in termijnen te mogen betalen. De Deken heeft in de combinatie van deze omstandigheden aanleiding gezien voor een onderzoek naar de solvabiliteit en liquiditeit van de praktijk van verweerder en hem verzocht akkoord te gaan met een zogenaamde quick-scan op zijn kosten, uitgebracht door de heer X.  Verweerder heeft hier aanvankelijk mee ingestemd maar later aan de heer X laten weten hiertoe niet meer bereid te zijn.

 

Bij brief van 16 april 2012 heeft de Deken de voorzitter verzocht om op voet van artikel 60c van de Advocatenwet een onderzoek in te stellen naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt.

 

3               HET verzoek EN VERZET

 

3.1         Het verzoek van de deken strekt ertoe een onderzoek in te stellen naar de toestand waarin de praktijk van verweerder zich bevindt, omdat hij aanwijzingen heeft dat deze er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.

 

3.2         De gronden van het verzet houden – zakelijk weergegeven – het volgende in.

 

Het verzoek ex artikel 60c van de Advocatenwet is voorbarig en disproportioneel. De Deken eist direct een kostenverhogend nader onderzoek, zonder eerst zelf onderzoek te verrichten en staat zelfs niet open voor enige toelichting. Voorts is de voorzitter in haar beslissing voorbij gegaan aan de volgende feiten:

 

-            De plaatselijke hoofdelijke omslag is voldaan binnen de betalingstermijn, met uitzondering van een rekenkundige vergissing die direct na constatering is betaald;

 

-          De salarissen van het personeel over januari 2012 zijn binnen de contractuele termijn betaald;

 

-          Niet alleen de betalingsachterstand bij de belastingdienst is ingelopen, maar ook de lopende belastingverplichtingen [zoals loonheffing, BTW en omzetbelasting];

 

-          In 2011 zijn drastische bezuinigingen doorgevoerd. Vanaf september 2011 is het aantal zaken gegroeid. Daardoor bedraagt het geprognosticeerde verlies over 2011 € 40.000,= in plaats van € 80.000,= - € 85.000,= en is in de tweede helft van 2011 break-even gedraaid;

 

-          Er is voldoende omzet gerealiseerd om alle overige maandelijkse verplichtingen als de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de maandelijkse huur te kunnen voldoen.

 

3.3.    Ter zitting heeft verweerder nog de volgende nadere toelichting op het verzet gegeven:

 

De financiering bij de Y bank die in januari 2010 nog is verhoogd naar

€ 170.998,=, is inmiddels afgelost tot € 80.017,= en dus met een substantieel bedrag van ongeveer € 70.000,= teruggebracht. Doordat op kantoor een nieuwe advocate begon, bovendien kort na elkaar twee medewerksters met zwangerschapsverlof gingen en het aantal zaken vanaf eind mei 2010 terugliep, ontstond medio 2011 alsnog een liquiditeitsprobleem en daardoor een betalingsachterstand bij de belastingdienst. Verweerder was om die reden genoodzaakt een duurdere, extra financiering van

€ 20.000,= af te sluiten waardoor de totale financiering in december 2011 uiteindelijk € 100.017,= bedroeg.

 

Door de extra financiering van € 20.000,= en het treffen van een betalingsregeling met de belastingdienst kon echter aan alle betalingsverplichtingen worden voldaan waaronder de salarissen van het personeel tot en met mei 2012 inclusief het vakantiegeld, de huur tot en met juni 2012 en de loonheffing en btw over april 2012. Tevens is de voorschotnota ten behoeve van het accountantsonderzoek betaald. Er zijn thans geen openstaande nota’s.

 

 

4.       BEOORDELING

 

4.1     Naar aanleiding van bovengenoemde e-mail van verweerder d.d. 24 januari 2012, alsmede het feit dat deze in diezelfde periode verzocht om een betalingsregeling ter zake de plaatselijke hoofdelijke omslag, heeft de Deken redenen gezien onderhavig verzoek ex artikel 60c van de Advocatenwet in te dienen.

 

Bij de behandeling van dat verzoek door de voorzitter, ter zitting van 23 april 2012, is voorts gebleken dat verweerder in 2010 een aanzienlijk verlies heeft geleden, dat sprake was van een aanmerkelijke omzetdaling in de eerste 11 maanden van 2011 ten opzichte van 2010 en dat de voorlopige cijfers over die maanden opnieuw een negatief resultaat toonden. Bovendien bleek dat verweerder in november 2011 een betalingsregeling met de belastingdienst heeft moeten treffen.

 

Verweerder heeft in verzet naar voren gebracht dat hij sinds januari 2010 de financiering van zijn praktijk ten bedrage van € 170.998,=, heeft teruggebracht naar

€ 80.017,=. Tevens heeft verweerder echter meegedeeld dat hij in 2011 genoodzaakt was een extra financiering van € 20.000,= af te sluiten ten behoeve van genoemde betalingsachterstand bij de belastingdienst alsmede ter voldoening van andere verplichtingen en dat als gevolg daarvan zijn totale financiering thans € 100.017,= bedraagt. Verweerder heeft voorts meegedeeld dat bij het verkrijgen van die financiering is uitgegaan van een begroting gebaseerd op de omzet van 5 advocaten, terwijl momenteel 2 daarvan nog met zwangerschapsverlof zijn. Hij heeft ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag of deze begroting reëel is gebleken dan wel of een negatief of positief resultaat over 2011 kan worden verwacht.

 

Op grond van bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is sprake van een financiële situatie die tot zorgen en bedenkingen noopt. Verweerder heeft geen jaarstukken kunnen verstrekken waaruit de financiële situatie van zijn praktijk blijkt en die de zorgen van de Raad hieromtrent kunnen wegnemen.

Niet kan worden beoordeeld of de algehele financiële situatie van verweerder thans solide is. Dat verweerder in staat is gebleken aan zijn financiële verplichtingen op korte termijn te voldoen, doet hier niet aan af.

 

De raad verenigt zich derhalve met het oordeel van de voorzitter dat deze omstandigheden voorshands de conclusie rechtvaardigen dat er aanwijzingen zijn dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen en dat om die reden het verzoek ex art 60c van de Advocatenwet dient te worden toegewezen.

 

 

              5.       BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. H.C.M. Sch aeken, Th. Kremers, A.A. Freriks, en R.G.A.M. Theunissen leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

25 juni 2012 .

 

 

griffier                                                               voorzitter                                     

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 juni 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerder

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

     ’s-Hertogenbosch

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.