Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2900

Zaaknummer

12-15

Inhoudsindicatie

Klacht tussen advocaten. Klager verwijt verweerster dat de toon van haar brieven aan de deken geschreven in een andere tuchtzaak nodeloos grievend is jegens klager en dat zij klager ten onrechte beschuldigt van ‘voorspiegelen’ tegenover de rechtbank, het doen van onware mededelingen aan de deken, liegen tegen de deken en het uitlokken van valsheid in geschrifte. Klacht gegrond verklaard. De raad overweegt dat van een advocaat mag verwacht worden dat deze een gerezen geschil zakelijk benadert en in goede banen tracht te leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. Verweerster heeft het tussen haar en klager gerezen zakelijke geschil doen escaleren, door de toon en de inhoud van haar brieven. Uit de brieven spreekt een gebrek aan respect en een gebrek aan gepaste afstand tot de zakelijke belangen die in geschil waren. Een en ander geldt temeer nu het geschil was gerezen met een andere advocaat, in welke relatie welwillendheid voorop dient te staan. Maatregel van een waarschuwing mede opgelegd door gebrek aan zelfreflectie.

Uitspraak

Beslissing van 4 juni 2012

in de zaak 12-15

naar aanleiding van de klacht van:

mr. X

Advocaat te A

klager

tegen:

mr. U

advocaat te B

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 januari 2012 met kenmerk RvT Almelo: 11/0/18, door de raad ontvangen op 25 januari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 april 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is procesverbaal opgemaakt. Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en de mrs. J.R.O. Dantuma, H. Dulack, C.J. Lunenberg-Demenint en C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd onder de punten 1 t/m 5 in de bij

voornoemde brief van de deken gevoegde inventarislijst.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 De heer L had mr. X bij de Raad voor de Rechtsbijstand opgegeven als voorkeursadvocaat. De heer L is op 26 juli 2010 aangehouden en in verzekering gesteld.

2.2 De heer L heeft vervolgens op 26 juli 2010 om bijstand van een raadsman verzocht. De piketcentrale heeft contact gezocht met het kantoor van mr. X, maar geen contact gekregen. Verweerster was op 26 juli 2010 de dienstdoende piketadvocaat. De piketcentrale heeft verweerster die dag gebeld en zij is naar het politiebureau gekomen om de heer L van juridische bijstand te voorzien.

2.3 Op 27 juli 2010 heeft klager verweerster gebeld. Partijen verschillen van mening over de vraag wat in dat telefoongesprek is gezegd over de verdere bijstand aan de heer L.

2.4 Op 29 juli 2010 heeft de griffier van de rechter-commissaris strafzaken gebeld met het kantoor van klager met de mededeling dat de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling van de heer L vanaf 11:30 uur zou worden behandeld.

2.5 Klager heeft de heer L vervolgens die dag bijgestaan bij die behandeling. Verweerster heeft die zelfde dag een fax gestuurd aan de deken met de volgende tekst:

“Hierdoor dien ik een klacht in tegen mr. mr. X die zonder mijn toestemming mijn cliënt (de heer L)  bij heeft gestaan in de voorgeleiding voor de R.C. hedenmorgen.

Ik heb betrokken cliënt in het kader van strafpiket bezocht. Dit kan ondanks dat mr. X als zijn voorkeursadvocaat staat vermeld. Indien hij namelijk niet kan wordt de melding aan de piketadvocaat doorgegeven. Cliënt heeft mij bij mijn bezoek op het politiebureau uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij mij als zijn advocaat wil hebben en afziet om met het aanvankelijk door hem opgegeven voorkeursadvocaat door te gaan. Kort na mijn bezoek ben ik gebeld door mr. X en heb hem dit ook kenbaar gemaakt in dat gesprek. Hij heeft daarbij aangegeven dat te zullen respecteren. Tot mijn verbazing heeft hij echter zonder mij daarover te bellen cliënt bijgestaan bij de voorgeleiding. De rechtbank heeft mr. X het tijdstip van voorgeleiding doorgegeven en deze bleek de rechtbank te hebben voorgespiegeld dat hij een en ander met mij zou hebben kort gesloten. Dat is echter niet het geval. Het optreden van mr. X is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij heeft regel 29 overtreden. Hij heeft zich voorgedaan als de advocaat van de heer L terwijl hij dat niet is. (…) Ik meen dat bemiddeling geen zin heeft omdat mr. X doelbewust mij er tussenuit probeert te werken.”

2.6 Klager heeft op deze klacht gereageerd in een brief van 31 augustus 2010 aan de deken. Over het telefoongesprek met verweerster schrijft klager het volgende:

“Ik heb haar toen gevraagd of zij de heer L inmiddels had bezocht. Dat had zij, zo heeft zij mij toen meegedeeld. Spontaan heeft zij mij toen nog een en ander meegedeeld. Zij wilde geen zaken van mijn kantoorgenoot en van mij “inpikken” en daarom had zij de heer L tijdens haar bezoek gevraagd of hij op het politiebureau alsnog door mr. X bezocht wilde worden. Volgens mr. Y heeft de heer L haar toen meegedeeld dat mr. X niet alsnog naar het politiebureau behoefde te komen en dat hij met het bezoek van haar genoegen nam. Ik heb mr. Y toen meegedeeld dat ik er geen problemen mee had dat zij de heer L op het politiebureau had bezocht. Er is geen sprake van dat mr. Y mij in dat telefoongesprek zou hebben meegedeeld dat de heer L haar als advocaat wilde hebben. Daarom is er evenmin sprake van dat ik mr. Y zou hebben meegedeeld die beslissing van de heer L te respecteren.”

2.7 Klager heeft de heer griffier bij de rechtbank Almelo verzocht een schriftelijke verklaring op te stellen, waarin zijn visie op de gang van zaken wordt beschreven. Kort en goed komt de verklaring van de griffier erop neer dat hij verklaart dat klager hem niet heeft voorgespiegeld dat hij de advocaat van de heer L was en dat de positie van verweerster niet aan de orde is geweest.

2.8 Op 31 augustus 2010 heeft klager deze verklaring met zijn reactie op de klachtbrief van verweerster meegezonden. Verweerster heeft daarop gereageerd met haar brief van 17 november 2010. Daarin staat onder meer het volgende:

“Ik constateer dat mr. X zijn klachtwaardig handelen verder voortzet nu hij zijn eerder klachtwaardig handelen tracht toe te dekken door nog verder klachtwaardig te handelen door de nodige onwaarheden die overigens vrij eenvoudig zijn te weerleggen aan de hand van de feiten en omstandigheden in zijn brief te vermelden. Waarbij hij overigens niet schroomt om zelfs anderen ertoe aan te zetten om eveneens in strijd met de waarheid te verklaren. Ik vind het maar een zielige vertoning en absoluut niet een advocaat waardig. En dan nog zelfs het lef hebben om te menen dat ondergetekende zich heeft bediend van onwaarheden waardoor hij zich zeer gegriefd voelt. Hij moest zich schamen. Ik voel me niet eens gegriefd omdat ik hem niet eens voor vol aanzie. Aan mijn eerder ingediende klacht wens ik toe te voegen een nieuwe klacht over de handelwijze zoals mr. X dat tentoonspreidt in zijn brief van 31 augustus 2010. (…)

mr. X verklaart: (…). Wat een faliekante onzin! Hoezo zou hij mij hebben medegedeeld dat hij er geen problemen mee had dat ik de heer L heb bezocht? Op de eerste plaats heeft mr. X niets te vinden van het feit dat ik als piket advocaat de heer L op het bureau bezoek aangezien dat de taak is van een piketadvocaat indien de voorkeursadvocaat niet thuis geeft hetgeen hij overigens niet eens is. (…)

Het moge duidelijk zijn dat voorzover ik met de heer L over de door hem opgegeven voorkeursadvocaat mr. X heb gesproken dit uiteraard verband hield met de voortgezette bijstand in het kader van de voorgeleiding danwel de behandeling van de verdere strafzaak. Logisch toch? Het probleem van onwaarheden is dat deze haaks staan op de feiten zoals nu ook weer zeer duidelijk wordt. Om te liegen moet je heel slim zijn!

(…)

Voor het overige beschik ik zonodig ook over een getuige die echter wel de waarheid zal verklaren. Vooralsnog acht ik het volstrekt overbodig om hem te laten verklaren omdat de onzin van mr. X er duimendik bovenop ligt. Ik verzoek u de klacht door te geleiden naar de Raad van Discipline. Voor de goede orde ben ik niet geïnteresseerd in een ‘bemiddelingsgesprek’ daarvoor wil ik serieuze en oprechte gesprekspartners aan tafel hebben. Ik heb alle redenen om daaraan te twijfelen.”

2.9 Bij brief met bijlagen van 21 februari 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Hoewel verweerster daartoe in de gelegenheid is gesteld door de deken, heeft zij niet gereageerd op deze klacht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de toon van de brieven van verweerster aan de deken nodeloos grievend is jegens klager;

b) verweerster klager ten onrechte beschuldigt van ‘voorspiegelen’ tegenover de rechtbank, het doen van onware mededelingen aan de deken, liegen tegen de deken en het uitlokken van valsheid in geschrifte.

3.2 Klager wijst ter onderbouwing van zijn klacht op de brieven van verweerster aan de deken van 29 juli 2010 en 27 november 2010.

4 BEOORDELING

4.1 Op de zitting van 2 april 2012 is de klacht behandeld en heeft verweerster verweer gevoerd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de toon van de brieven niet grievend is en dat zij de waarheid aan haar zijde heeft. Zij blijft erbij dat klager tegen de rechtbank en de deken heeft gelogen en dat klager de griffier heeft aangezet tot het schrijven van een leugenachtige verklaring.

Ten aanzien van beide klachtonderdelen

4.2 De raad zal de beide klachtonderdelen gezamenlijk behandelen, nu deze met elkaar samenhangen.

4.3 Niet is komen vast te staan dat klager de deken en de rechtbank onjuist zou hebben geïnformeerd en dat de verklaring van de griffier onjuist zou zijn. Daarvoor bestaan geen aanwijzingen en verweerster heeft hetgeen zij daaromtrent stelt niet onderbouwd.

4.4 Op de zitting is aan de orde geweest dat het heel wel mogelijk is dat partijen ieder een eigen perceptie van de waarheid hebben en dat tussen partijen ten aanzien van de bijstand aan de heer L een misverstand is gerezen. Dat misverstand vindt zijn kern in het telefoongesprek dat partijen hebben gevoerd nadat verweerster de heer L op het politiebureau had bezocht. Beide partijen geven daar een andere lezing aan en voor beide lezingen is evenveel (of even weinig) te zeggen.

4.5 Gelet op het feit dat verweerster advocaat is, had van haar verwacht mogen worden dat zij dit zou inzien en dat zij haar standpunt in die zin had genuanceerd. Immers, van een advocaat mag verwacht worden dat deze een gerezen geschil zakelijk benadert en in goede banen tracht te leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. Verweerster heeft het tussen haar en klager gerezen zakelijke geschil doen escaleren, door de toon en de inhoud van haar brieven. Uit de brieven spreekt een gebrek aan respect en een gebrek aan gepaste afstand tot de zakelijke belangen die in geschil waren. Een en ander geldt temeer nu het geschil was gerezen met een andere advocaat, in welke relatie welwillendheid voorop dient te staan.

4.6 Verweerster valt van de wijze waarop zij over klager heeft gecorrespondeerd een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is derhalve gegrond.

MAATREGEL

4.7 Ten aanzien van de vraag of een maatregel opgelegd dient te worden, overweegt de raad dat niet gebleken is van enige zelfreflectie van verweerster ten aanzien van hetgeen haar wordt verweten. Op de zitting heeft verweerster haar standpunt dat zij correct heeft gehandeld onverkort gehandhaafd. De raad ziet mede hierin aanleiding om verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op te leggen. De wijze waarop verweerster heeft gehandeld schaadt het aanzien in de advocatuur en kan de belangen van (potentiële) cliënten van de advocaten tussen wie het conflict is gerezen eveneens schaden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. J.R.O. Dantuma, H. Dulack, C.J. Lunenberg-Demenint en C.J.M. de Vlieger, leden, bijgestaan door mr. A.M van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juni 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2012  per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.