Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3849

Zaaknummer

R. 3856/11.258

Inhoudsindicatie

Verzet. Nieuw standpunt klaagster in verzet. Voor juistheid daarvan biedt dossier geen aanknopingspunten. Overigens geen gronden aangevoerd. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 21 december 2011 met kenmerk R 11/12/28 ml, door de raad ontvangen op 22 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 19 januari 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 januari 2012 aan partijen is verzonden.

1.3    Bij brief van 21 januari 2012 door de raad ontvangen op 27 januari 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van:

    -     de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

         de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-     het verzetschrift van klaagster d.d. 27 januari 2012;

-     de aanvulling op het verzetschrift van klaagster d.d. 8 maart 2012;

-     de e-mail van klaagster d.d. 5 oktober 2012;

-     de e-mail van klaagster d.d. 6 oktober 2012 met de daarbij gevoegde bijlagen (brief en  

 pleitnota).

 

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft verweerder in december 2010 verzocht haar bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil met haar voormalig werkgever.

2.2    Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder de aanvaarding van de door klaagster verstrekte opdracht bevestigd alsmede het door hem te hanteren uurtarief ad € 195,- (exclusief 19% BTW en 6% kantoorkosten). In deze brief heeft verweerder klaagster voorts geschreven:

”Volledigheidshalve treft u bijgaand de door ons gehanteerde Algemene Voorwaarden aan welke van toepassing zijn op de onderhavige rechtsverhouding.”

2.3    Bij e-mailbericht van 21 december 2011 heeft klaagster aangegeven in te stemmen met hetgeen in de opdrachtbevestiging van 17 december 2011 door verweerder is gesteld.

2.4    Bij e-mailbericht van 8 januari 2011 heeft klaagster een medewerkster van het kantoor van verweerder gevraagd of zij de eerste declaratie ad € 810,14 in twee gedeelten mocht voldoen.

2.5    Bij e-mailbericht van 10 januari 2011 heeft verweerder klaagster gevraagd te zorgen voor een doktersverklaring in het kader van het afzeggen van een bespreking bij de wederpartij op 11 januari 2011.

2.6    Bij e-mailberichten van 30 maart, 11 april en 7 juni 2011 heeft een medewerkster van verweerder klaagster gewezen op het onbetaald blijven van declaraties en meegedeeld dat met een betalingsregeling van € 250,- niet wordt ingestemd.

2.7    Bij e-mailberichten van 2 februari, 30 maart, 31 maart, 11 april en 7 juni 2007 heeft klaagster aan een medewerkster van verweerder bevestigd dat zij alle openstaande declaraties op enig moment zou voldoen.

2.8    Bij e-mailbericht van 15 maart 2011 heeft verweerder klaagster geadviseerd met betrekking tot de hoogte van de ontbindingsvergoeding en daarbij aangegeven dat in de onderhandelingen mogelijk een hogere vergoeding zal worden behaald dan bij de kantonrechter.

2.9    Bij e-mailbericht van 31 maart 2011 heeft verweerder klaagster in overweging gegeven het schikkingsvoorstel van de werkgever ad € 22.000,- bruto te accepteren.

2.10    De rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht heeft bij beschikking van 1 juni 2011 de arbeidsovereenkomst van klaagster met haar werkgever ontbonden onder toekenning aan haar van een bruto beëindigingvergoeding van € 6.845,02.

2.11    De beëindigingvergoeding is overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerder.

2.12    Bij brief van 16 juni 2011 heeft klaagster een klacht ingediend bij de rechtbank Utrecht over het verloop van de behandeling ter zitting. Deze klacht is ongegrond verklaard.

2.13    Klaagster heeft voorts een bezwaar ingediend bij de rechtbank Utrecht tegen de ontbindingsbeschikking. De rechtbank heeft dit bezwaar als een hoger beroep aangemerkt en doorgestuurd naar het gerechtshof.

2.14    Verweerder heeft na overleg tussen partijen bij de deken, een bedrag van € 3.970,- overgemaakt naar de rekening van de Stichting Beheer Gelden Dekenrekening en heeft zijn declaraties ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

2.15    Bij brief van 7 juli 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.16    Bij brief van 29 september 2012 heeft klaagster de deken verzocht het gedeponeerde bedrag ter beschikking te stellen van verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:

a.    bij de behandeling van de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, steken heeft laten vallen op 11 januari 2011 en tijdens de behandeling ter zitting op 13 mei 2011 en onvoldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden van klaagster;

b.    de algemene voorwaarden van het kantoor nooit aan klaagster heeft toegezonden, ook niet nadat klaagster daarom had gevraagd;

c.    excessief heeft gedeclareerd althans werkzaamheden aan klaagster in rekening heeft gebracht die niet zijn afgesproken (waaronder het eerste gesprek), onnodig zijn en niet in verhouding staan tot het bereikte resultaat en dat hij betalingsafspraken niet is nagekomen;

d.    de ontbindingsvergoeding van de werkgever van klaagster heeft ontvangen op de derdengeldrekening en deze weigert aan klaagster over te maken, waardoor sprake is van het verduisteren van gelden;

e.    ten onrechte aan klaagster heeft meegedeeld dat er geen hoger beroep ingesteld kon worden tegen de ontbindingsbeschikking.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder acht klaagster niet ontvankelijk in haar verzet althans haar verzet (en de klacht) ongegrond.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van klaagster de behandeling van de zaak (wederom) aan te houden wegens ziekte, te honoreren. De raad dient ervoor te waken, mede gelet op de gerechtvaardigde belangen van verweerder bij een voortvarende afdoening, dat de klachtzaak binnen een redelijke termijn wordt afgedaan. Bij deze beslissing heeft de raad meegewogen dat klaagster door middel van een uitvoerige pleitnota haar standpunt voldoende voor het voetlicht heeft kunnen brengen en heeft gebracht.

5.2    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de

beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter.

5.3    Het standpunt van klaagster – zoals uitvoerig uiteengezet in haar pleitnota - dat zij aan verweerder uitdrukkelijk zou hebben aangegeven het gesprek van 11 januari 2011 te willen bijwonen en hem heeft verzocht haar daarbij te vergezellen vanwege haar instabiele psychische toestand, is nieuw. Verweerder heeft de juistheid ervan gemotiveerd betwist. Het dossier biedt noch wat betreft de door klaagster geuite wens noch wat betreft de kenbaarheid van haar instabiele psychische toestand aanknopingspunten, zodat de raad daaraan voorbij gaat.

5.4    Hetgeen door klaagster in het verzet overigens is aangevoerd, is een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

 

6    BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard. L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2012.

griffier                            voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden/ in het arrondissement ’s-Gravenhage/Rotterdam/Dordrecht

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.