Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3868
Zaaknummer
R. 4083/12.217
Inhoudsindicatie
Uit de stukken volgt dat de standpunten van partijen ver uit elkaar lagen. Niet kan dan ook worden gesteld dat deze kwestie zich leende voor een regeling in der minne (op korte termijn), zodat verweerster niet met succes kan worden verweten dat zij hiertoe geen poging zou hebben ondernomen.
Inhoudsindicatie
Voorts is niet gebleken noch kan worden vastgesteld dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 3 december 2012, door de Raad ontvangen op 4 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerster behartigt de belangen van de voormalig partner van klager.
1.2 In juli 2012 heeft verweerster in opdracht van haar cliënte een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Haarlem met betrekking tot het voorlopig exclusief gebruik van de huurwoning van partijen.
1.3 Voor zover in deze relevant heeft verweerster in het exploit van dagvaarding namens haar cliënte gesteld:
“..Partijen hebben zich in 2010 verzoend en wonen sinds eind 2010 weer samen.”..
..
“De verzoening is geen succes gebleken. Partijen hebben vanaf het begin van de samenwoning veel ruzie en er is sprake van huiselijk geweld van gedaagde, hierna te noemen ‘de man’ jegens de vrouw. De oorzaak van de ruzie is vaak gelegen in het overmatige marihuana gebruik van de man (in het bijzijn van zijn zoon) en de omstandigheid dat de man onvoldoende geld voor de huishouding beschikbaar stelt. Kennelijk gaat het salaris van de man grotendeels op aan marihuana. Ook is de man veelvuldig afwezig en neemt daardoor niet voldoende zorg- en opvoedingstaken op zich. Tenslotte gooit de man regelmatig spullen van de vrouw weg en heeft de vrouw de stellige indruk dat hij haar uit het huis wil ‘jagen’.”
..
“De vrouw heeft de man verzocht de woning vrijwillig te verlaten, hij heeft aan dat verzoek echter geen gehoor gegeven. De situatie is inmiddels dermate ernstig dat Bureau Jeugdzorg haar zorgen heeft geuit en heeft laten weten dat men mogelijk zal ingrijpen als de beide partijen blijven samenwonen. De partijen hebben op donderdag 5 juli een bespreking gehad met Bureau Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg heeft te kennen gegeven een onderzoek op te starten. Deze laatste ontwikkeling maakt dat de vrouw er een spoedeisend belang bij heeft dat wordt beslist dat de man de woning dient te verlaten.
…
Gedurende het huwelijk was er sprake van huiselijk geweld. Dat is ook de reden geweest dat het huwelijk maar kort heeft geduurd. Op 4 april 2005 heeft de vrouw aangifte bij de politie gedaan. Een afschrift van het proces-verbaal van aangifte gaat hierbij als bijlage 2.
De aangifte gaat erover dat de man, toen het kindje pas 7 dagen oud was, tijdens een ruzie, het kindje bij de vrouw heeft weggegrist en mee heeft genomen de koude nacht in. Daarbij heeft hij de vrouw in de woning opgesloten. De politie heeft de deur kapot moeten maken om de vrouw eruit te helpen. De politie heeft het kind teruggehaald en de vrouw is uit veiligheidsoverwegingen naar een Blijf van mijn Lijfhuis vertrokken.
…”
1.4 Klager heeft op 11 en 18 juli 2012 een faxbrief aan verweerster doen toekomen.
1.5 Bij e-mail van 19 juli 2012 heeft een advocaat zich voor klager bij verweerster gemeld.
1.6 Er is thans een procedure aanhangig over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met betrekking tot de zoon van klager.
1.7 Verweerster heeft in één van die procedures namens haar cliënte gesteld dat haar cliënte een melding heeft gedaan bij Steunpunt Huiselijk geweld.
1.8 Bij brief met bijlagen van 25 juli 2012 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster, dat zij niet heeft getracht het geschil in der minne op te lossen, zich, onder andere in haar processtukken, weinig kritisch betuigt ten aanzien van de stellingen van haar cliënte en dat zij geen antwoord geeft op klagers brieven en zich verschuilt achter haar beroepsgeheim. Ten slotte verwijt klager verweerster dat zij misbruik maakt van het procesrecht en van de gefinancierd rechtsbijstand.
3 BEOORDELING
3.1 Voorop dient te staan dat de advocaat van een wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
3.2 Uit de stukken volgt dat de standpunten van partijen ver uit elkaar lagen. Niet kan dan ook worden gesteld dat deze kwestie zich leende voor een regeling in der minne (op korte termijn), zodat verweerster niet met succes kan worden verweten dat zij hiertoe geen poging zou hebben ondernomen.
3.3 Voorts is niet gebleken noch kan worden vastgesteld dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Verweerster heeft gesteld dat zij het standpunt van haar cliënte in de processtukken over het voetlicht heeft gebracht. Het standpunt van klager en de cliënte van verweerder staan haaks op elkaar. Het lag dan ook op de weg van (de advocaat van) klager om in de betreffende procedures zijn standpunten en stellingen over het voetlicht te brengen.
3.4 Uit de stukken volgt dat verweerster klager op 9 juli 2012 namens haar cliënte heeft aangeschreven met het verzoek de huiselijke woning te verlaten en heeft aangekondigd een kort geding procedure aanhangig te maken bij de rechtbank Haarlem. Verweerster heeft naar aanleiding van de faxbrief van klager van 11 juli 2012 een afschrift van de uit te brengen kort geding dagvaarding aan klager doen toekomen. Klager heeft zich vervolgens tot een advocaat gewend. Verweerster heeft bij brief van 23 juli 2012, reagerend op klagers faxbrief van 20 juli 2012, aan klager medegedeeld dat het niet de bedoeling is, dat klager zich rechtstreeks met haar in verbinding stelt, nu klager een advocaat heeft. Verweerster heeft aldus conform de voor haar geldende gedragsregels gehandeld. Het stond verweerster immers vanaf 19 juli 2012 niet langer vrij rechtstreeks met klager te communiceren.
3.5 Het is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken - en klager heeft daartoe onvoldoende gesteld - dat verweerster misbruik zou hebben gemaakt van het procesrecht en de gefinancierde rechtsbijstand.
3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 19 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 december 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.