Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4384
Zaaknummer
R.3907/12.41 (i)
Inhoudsindicatie
Verzoek 60b Advocatenwet. De verwijten die aan verweerder worden gemaakt worden weliswaar gedeeltelijk ondersteund door bevindingen in onder meer de onderzoeksrapportages maar zijn onvoldoende om een zware maatregel al schorsing voor onbepaalde tijd te rechtvaardigen
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2012 met kenmerk K099 2011/2012 ew/ij, door de raad ontvangen op 7 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend.
1.2 De zaak is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2012 in aanwezigheid van verzoeker en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 HET VERZOEK
2.1 Verzoeker heeft zich tot de Raad gewend met het verzoek verweerder voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk omdat hij niet in staat kan worden geacht zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verzoeker heeft in dat verband – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de juridische benadering van zaken door verweerder mager is, het gebruik van de Nederlandse taal door verweerder in gevallen tekort schiet, de verouderde vakliteratuur op het kantoor van verweerder twijfel doet ontstaan over de vakbekwaamheid van verweerder, het onjuist bijhouden van uren door verweerder en het op verschillende omzetfacturen niet berekenen van BTW.
2.2 Verweerder is in 2010/2011 een aantal concrete aanbevelingen ter verbetering van de praktijkvoering gedaan. Tot significante verbetering is het niet gekomen en verweerder verleent onvoldoende medewerking in het kader van de door de Orde aangeboden ondersteuning
2.3 Verweerder is tekortgeschoten bij de afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomst met twee aan zijn kantoor verbonden stagiaires.
2.4 Voor een uitwerking van de gronden van het verzoek wordt verwezen naar het aangehechte verzoekschrift van 7 februari 2012.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich schriftelijk en ter zitting tegen het verzoek verweerd. Hij bestrijdt gemotiveerd de aan zijn adres gemaakte verwijten en door de deken geuite verdenkingen.
4. BEOORDELING VAN HET VERZOEK
4.1 Aanleiding voor het verzoek zijn volgens verzoeker de resultaten van het onderzoek naar de praktijkvoering van verweerder, de signalen die zijn verkregen van de stille curator en het aantal (acht) klachten die de afgelopen twee jaren over de handelwijze van verweerder door verzoeker zijn ontvangen.
4.2 Op basis van een overeenkomst d.d. mei/juni 2009 tussen onder meer de Haagse Orde van Advocaten en verweerder is door mr. V. en de heer W.P. van Wijngaarden RA een onderzoek gedaan naar de praktijkvoering van verweerder. Zij hebben op 15 januari 2010 hun bevindingen gerapporteerd. Voor de beoordeling van het verzoek acht de raad de volgende bevindingen en conclusies in die rapportage van belang:
- Ten aanzien van de financiële administratie van de kostenmaatschap waarvan verweerder deel uitmaakt concluderen de onderzoekers dat die geen aanleiding meer geeft tot bezwaren en/of nadere vragen.
- Ten aanzien van de financiële positie van verweerder concluderen onderzoekers dat de door hem aan hen ter beschikking gestelde gegevens de conclusie wettigen dat hij zonder meer kan voldoen aan zijn praktijkverplichtingen en dat hij handelt in overeenstemming met de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit.
- De beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder geeft volgens onderzoekers geen aanleiding tot vragen en/of opmerkingen.
- Nadat verweerder door onderzoekers is geconfronteerd met een onjuistheid ten aanzien van het gebruik van de derdengeldenrekening van de kostenmaatschap, heeft hij die onjuistheid ingezien en toegezegd ervoor te zorgen dat dit nimmer meer zal gebeuren. Een verder onderzoek naar de derdengeldenrekening heeft geen bijzonderheden opgeleverd. Wel zijn twee vragen van de onderzoekers onbeantwoord gelaten.
- Ten aanzien van de derdengeldrekening van verweerder concluderen de onderzoekers dat alle daarover aan verweerder gestelde vragen zijn beantwoord, er nog twee bedragen moeten worden afgerekend en nader onderzoek niet noodzakelijk is.
- Verweerder heeft over de afgelopen jaren voldaan aan zijn opleidingsverplichtingen. Wel is de in het kantoor aanwezige bibliotheek zwaar verouderd terwijl er over de afgelopen jaren niet of nauwelijks geld is besteed aan literatuur/jurisprudentie. Verweerder heeft het voornemen geuit dat in het vervolg digitaal te zullen aanschaffen.
- De juridische benadering van zaken door verweerder wordt door onderzoekers als mager gekwalificeerd terwijl het gebruik van de Nederlandse taal in een aantal gevallen bij hem tekort schiet.
- Verweerder noteert voor iedere verrichting, hoe beperkt van omvang ook, 12 minuten. Verweerder heeft de onderzoekers toegezegd zijn bestede tijd correcter te zullen verantwoorden.
- Op het kantoor is er geen protocol voor de behandeling van klachten.
- Over voorschotten werd door het kantoor van verweerder ten onrechte geen BTW berekend. Toegezegd is dat in de toekomst wel te doen.
- De belangen van de cliënten van het kantoor van verweerder worden niet optimaal maar wel voldoende bediend.
- Er is door verweerder in het kader van toevoegingen niet verwijtbaar gehandeld.
4.3 Bij overeenkomst, getekend 11 juni 2010 tussen onder meer de Haagse
Orde van advocaten, verweerder en mr. B. is laatstbedoelde opdracht
gegeven als “stille curator” het kantoor van onder meer verweerder te
begeleiden bij het implementeren van de in de rapportage van 15 januari
2010 gedane aanbevelingen onder meer betrekking hebbend op de
praktijkvoering in zijn algemeenheid, de continuïteit van de behandeling van
de zaken en belangen van cliënten, de financiële organisatie van de praktijk
en het gebruik van de derdengeldrekening.
4.4 Bij brief van 3 oktober 2011 heeft mr. B. verslag gedaan van zijn bevindingen. De conclusie daarin luidt:
“Bij brief van 19 april 2011 met bijlagen heb ik u bericht dat de van beide heren verkregen medewerking sedert de aanvang van mijn werkzaamheden zodanig ontijdig respectievelijk inadequaat is geweest dat daaruit de (voorlopige) conclusie diende te worden getrokken dat beide heren er nog steeds geen blijk van geven “in control” te zijn voor wat betreft de praktijkvoering en onvoldoende openstaan voor het volledig implementeren van de aanbevelingen als vervat in het rapport van mr. V. De reacties van beide heren op uw daaropvolgende brief van 24 mei 2011 hebben u doen besluiten hen nog een laatste kans te geven tot het doorvoeren van genoemde aanbevelingen. Helaas moet ik constateren dat in bovengeschetst patroon geen enkele verbetering is gekomen en heb ik u dan ook te berichten dat er verregaand onvoldoende uitzicht bestaat dat de door uw Raad uitgesproken zorg ten aanzien van de praktijkvoering van beide heren op aanvaardbare termijn kan worden weggenomen. Gelet niet alleen de traagheid waarmee telkens wordt gereageerd, maar ook op de inhoud van die reacties en voorts gelet op de gedane bevindingen met betrekking tot het dossierbeheer is mijn conclusie dat noch mr. D. (red) noch verweerder (red) er op dit moment blijk van geven hun praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.”
4.5 Gelet op de hiervoor weergegeven (onderzoeks)bevindingen acht de raad onvoldoende termen aanwezig om onderhavig verzoek toe te wijzen. De Raad merkt op dat de gedragingen van verweerder en zijn kantoorgenoot in het kader van het onderhavig verzoek zelfstandig getoetst dienen te worden, in die zin dat het handelen en/of nalaten van de een niet zonder meer aan de ander kan worden toegerekend.
De verwijten die verzoeker aan verweerder maakt worden weliswaar gedeeltelijk ondersteund door de bevindingen zoals opgenomen in de (onderzoeks)rapportages maar zijn, zeker in verband gezien met de overige opgenomen conclusies en de gegeven aanbevelingen, onvoldoende om een zware maatregel als schorsing voor onbepaalde tijd te rechtvaardigen. Door verzoeker worden kennelijk allerlei regels verondersteld waaraan de advocatenpraktijk moet voldoen maar die regels zien op een optimale bedrijfsvoering. Het niet voldoen daaraan leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verweerder tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Bovendien is er op het kantoor inmiddels een aantal wijzigingen doorgevoerd. De raad acht voorts van belang dat de samenwerking respectievelijk kostenmaatschap van de twee advocaten van het kantoor inmiddels is beëindigd en verweerder zijn praktijk in afgeslankte elders zal voortzetten.
De wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden kan de toets der kritiek ook niet volledig doorstaan. Zo is bijvoorbeeld niet vast te stellen op welke wijze de praktijkvoering en de dossiers zijn onderzocht. Dat de onderzoekers concluderen dat verweerder een zwakke advocaat is betekent nog niet dat hij niet in staat is de praktijk uit te oefenen of niet handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Ook de bevindingen van mr. B. kunnen niet zonder meer als basis voor de verzochte maatregel dienen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat mr. B. geen enkel dossieronderzoek en/of praktijkonderzoek binnen zijn praktijk heeft gedaan. Een dergelijk onderzoek acht de raad onontbeerlijk om te kunnen vaststellen dat geen sprake is van behoorlijke praktijkvoering.
De raad merkt op dat ook de gestelde gebrekkige medewerking van verweerder aan onderzoekers en mr. B. als zodanig en in combinatie met de overige argumenten van verzoeker weliswaar tuchtrechtelijk relevant kunnen zijn maar onvoldoende redengevend is een schorsing als verzocht te rechtvaardigen.
4.6 De Deken heeft op basis van dezelfde onderzoeksbevindingen en de gestelde gebrekkige medewerking tevens een ambtshalve klacht tegen verweerder ingediend. Daarop zal door de raad separaat worden beslist.
5 BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van verzoeker af.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- verzoeker
- verweerder
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verzoeker
- verweerder
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl