Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3392
Zaaknummer
12-241H + 12-242H
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat ongegrond, nu het een declaratiegeschil betreft. Dekenbezwaar gegrond, nu de administratie van verweerder te wensen overlaat en hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken. Volgt onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand.
Uitspraak
Beslissing van 30 oktober 2012
in de zaken 12-241H en 12-242H
naar aanleiding van de klacht van:
klager
alsmede naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven aan de raad van 2 augustus 2012 met kenmerk td/es/170, door de raad ontvangen op 6 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten te Haarlem de klacht respectievelijk het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht en het dekenbezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad van 20 augustus 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1 bedoelde brieven van de deken aan de raad;
- de stukken genummerd 1 t/m 60 bij de in de eerste brief gevoegde inventarislijst.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder is opgetreden voor X B.V., de heer Y (directeur van X B.V.) en klager (werknemer van X B.V.) in deze beslissing aan te duiden als dossier T. . Alle drie de partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de declaraties. Daarnaast is verweerder opgetreden voor de directeur van X B.V. in deze beslissing aan te duiden als dossier K. De procedure in dossier T is zowel bij rechtbank als bij het gerechtshof gewonnen. De proceskostenveroordeling is in twee betalingen op de derdengeldenrekening van verweerder gestort en vervolgens door hem verrekend met openstaande declaraties.
2.3 Bij brief van 14 oktober 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2.4 De deken heeft verweerder om een reactie gevraagd. Na ontvangst van de reactie van verweerder bij brief van 3 november 2010 is op 1 december 2010 respectievelijk 28 december 2010 repliek en dupliek gevolgd. Daarop heeft een bespreking op het bureau van de Orde plaatsgevonden op 15 februari 2011. Tijdens deze bespreking is afgesproken dat verweerder binnen één maand een financieel overzicht zou verstrekken. Verweerder heeft dit overzicht op 20 april 2011 verzonden. Zijn berekening sluit dan op € 6.866,62 dat nog openstaat, inclusief wettelijke rente.
2.5 Op 17 mei 2011 heeft klager laten weten niet akkoord te gaan met deze berekening en heeft hij een voorstel gedaan, waarvan verweerder op 16 juni 2011 heeft laten weten dit niet te kunnen accepteren. Verweerder heeft op zijn beurt een voorstel gedaan dat op 29 juni 2011 door klager is verworpen.
2.6 Na een briefwisseling tussen deken en verweerder, heeft de deken op 4 oktober 2011 alle administratie opgevraagd in de twee zaken die speelden. Op 7 oktober 2011 heeft verweerder deze stukken overgelegd. Naar aanleiding van deze stukken heeft de deken in januari 2012 aan de heer R van R Accountancy verzocht de betalingen in de dossiers T en K te onderzoeken. Dit is op 17 januari 2012 aan verweerder meegedeeld.
2.7 Op 6 maart 2012 heeft de heer R verslag gedaan van zijn bevindingen. De conclusie luidde dat klager niet aan verweerder nog wat verschuldigd was, maar verweerder aan klager. Bij brief van 17 april 2012 is dit door de deken aan verweerder meegedeeld en is hem verzocht een bedrag van € 2.286,07 onverwijld aan klager terug te storten. Daarop heeft verweerder niets meer laten horen. Bij brief van 12 juni 2012 heeft klager laten weten behandeling door de raad te wensen. Bij brieven van 2 augustus 2012 heeft de deken bij de raad de klacht ingediend en zijnerzijds bezwaren tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht. Verweerder heeft op 10 augustus 2012 een schrappingsverzoek gedaan, welk verzoek op 14 augustus 2012 is geëffectueerd.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat betalingen in dossier T zijn afgeboekt op dossier K, waarbij klager niet betrokken was.
4. DEKENBEZWAAR
4.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:
a) zijn administratie niet zodanig is ingericht dat de rechten en verplichtingen te allen tijde te duiden zijn, hetgeen handelen in strijd met artikel 2 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit oplevert;
b) verweerder heeft nagelaten de declaratie van de accountant te voldoen, terwijl uit het onderzoek van de accountant is gebleken dat de administratie van verweerder niet voldoet aan de Verordening op de administratie en financiële integriteit;
c) verweerder ondanks aanmaningen niet heeft gereageerd op brieven van de deken, met name op de brief van 17 april 2012, waarin de deken zijn standpunt inzake klager heeft verwoord, laat staan dat enige betaling richting klager is gevolgd.
5. VERWEER
5.1 Verweerder betwist dat klager nog gelden van hem te vorderen heeft en stelt zich op zijn beurt op het standpunt dat hij nog een vordering op klager heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door hem van de echtgenote van de directeur van X B.V. ontvangen betaling ziet op dossier K en derhalve niet op dossier T. Klager is hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de facturen in dossier T en die zijn volgens verweerder nog niet volledig voldaan.
6. BEOORDELING
6.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten; deze worden hetzij opgedragen aan de raad van toezicht indien de in de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken voorgeschreven procedure van toepassing is, dan wel aan de civiele rechter, of – in voorkomend geval – aan de Geschillencommissie. De tuchtrechter waakt slechts tegen excessief declareren. Nu uit de aanbiedingsbrief van de deken is gebleken dat tijdens een bespreking op het bureau van de Orde is komen vast te staan dat de hoogte van de declaraties niet wordt betwist. De vraag of verweerder al dan niet terecht voornoemde betaling heeft toegerekend aan dossier K is louter civielrechtelijk van aard en staat dus niet ter beoordeling van de raad. De klacht is derhalve ongegrond.
Ad bezwaaronderdelen a) en b)
6.2 In het kader van zijn onderzoek naar de klacht heeft de deken een accountantskantoor ingeschakeld met de opdracht om de betalingen en verrekeningen die in de zaak van klager hebben plaatsgevonden te onderzoeken. De accountant heeft geconcludeerd dat de administratie van verweerder te wensen overlaat. Een ordelijke administratie waarin facturatie aansluit op urenstaat en betalingen op correcte wijze afgeboekt worden op openstaande facturen, is volgens de accountant niet aanwezig. Ter zitting is naar aanleiding van een opmerking van klager over dubbele uren door de raad geconstateerd dat verweerder in de urenstaat van de bodemprocedure en in de urenstaat van het hoger beroep dubbele uren heeft geboekt. Zo is op beide urenstaten op 7 augustus 2012 tijd geschreven voor het opstellen van een hoger beroep dagvaarding, terwijl slechts één van de zaken ziet op de hoger beroep zaak. Hetzelfde geldt voor de rolopgaaf op 21 augustus 2008, het faxverkeer met het hof op 26 augustus 2008, telefonisch en
e-mailverkeer met cliënten op 15 september 2008 en een rolopgaaf van diezelfde datum. Verweerder heeft desgevraagd geen plausibele verklaring kunnen geven voor het boeken van deze dubbele uren. Naar het oordeel van de raad is verweerder tekortgeschoten in de verplichting om ten aanzien van zijn praktijk de administratie op zodanige wijze te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevens op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden vastgesteld, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit. Bezwaaronderdeel a) is derhalve gegrond. Bezwaaronderdeel b) ziet – evenals de klacht – op het declaratiegeschil. Daarvoor geldt de hiervoor onder 6.1 genoemde maatstaf, zodat het bezwaaronderdeel ongegrond is.
Ad bezwaaronderdeel c)
6.3 Met dit onderdeel verwijt de deken verweerder niet te hebben gereageerd op brieven zijnerzijds, met name op de brief van 17 april 2012, waarin de deken zijn standpunt verwoordde inzake de klacht van klager. Naar aanleiding van onderdeel c van het bezwaar is de raad van oordeel dat uit de feiten genoegzaam is gebleken dat verweerder niet heeft gereageerd op brieven van de deken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de brieven van de deken heeft gereageerd, omdat hij in zijn wiek was geschoten, omdat telkens naar de bekende weg werd gevraagd. Naar het oordeel van de raad vormt dit gevoel – wat daar verder ook van zij – geen gegronde reden voor verweerder om verzoeken van de deken naast zich neer te leggen. De deken kan de hem in de Advocatenwet opgedragen taken (in het kader van het tuchtrecht) niet naar behoren vervullen indien advocaten verzaken om de deken op diens verzoek steeds juist en volledig te informeren. Dit nalaten van verweerder is tuchtrechtelijk laakbaar en onderdeel c van het bezwaar is derhalve gegrond.
7. MAATREGEL
7.1 Met het oog op de op te leggen maatregel neemt de raad het volgende in aanmerking. In zijn beslissing van 11 oktober 2011 heeft de raad een eerder bezwaar tegen verweerder wegens deels identieke verwijten gegrond verklaard met oplegging van de maatregel van berisping. Desondanks heeft verweerder in de onderhavige kwestie opnieuw verzoeken van de deken naast zich neergelegd en niet adequaat gereageerd. Verweerder heeft zijn leven dus niet gebeterd. De houding van verweerder ten opzichte van de deken strookt niet met hetgeen van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht en verweerder ziet kennelijk de onjuistheid van zijn nalatigheid jegens de deken niet in. Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende, waaronder de aard en ernst van het bezwaar, mede op het gebied vaneen ordelijke administratie, acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond;
- verklaart bezwaaronderdeel a gegrond;
- verklaart bezwaaronderdeel b ongegrond;
- verklaart bezwaaronderdeel c gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 1 maand;
- bepaalt dat de schorsing in gaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing. De schorsing gaat echter niet eerder in dan na afloop van alle eventuele voorafgaande schorsingen en zal niet ten uitvoer worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:
• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het gerechtsgebouw te Haarlem; en door
• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van 1 jaar.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. G. Kaaij,
J.H.P Smeets, J.J. Trap, M. Ynzonides, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl