Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3855
Zaaknummer
R. 3941/12.75
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn indiening klacht. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 14 maart 2012 met kenmerk R 11/12/57 ml, door de raad ontvangen op 15 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 11 april 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 12 april 2012 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij op 24 april 2012 door de raad ontvangen brief, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 24 april 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft in het verleden de belangen behartigd van klager in een procedure bij de rechtbank Arnhem.
2.2 Bij vonnis van 8 november 2006 is de wederpartij van klager veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 21.307,35 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2006, de beslagkosten en proceskosten.
2.3 Na het wijzen van het vonnis is er een dispuut tussen klager en verweerder ontstaan, waarbij klager zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder de vordering in de procedure onjuist had geformuleerd. Verweerder heeft bij brieven van 15 november 2006 en 5 december 2006, 14 juni 2007 en 27 juni 2007 en 24 juni 2008 klager geïnformeerd dat hij het standpunt van klager niet onderschrijft.
2.4 Bij brief van 20 januari 2011 heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2011 de aansprakelijkheid verworpen.
2.5 De gemachtigde van klager heeft namens klager op 9 november 2011 een klacht tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij in de procedure bij de rechtbank Arnhem klagers vordering onjuist heeft geformuleerd. Verweerder zou dit hebben erkend bij een gehouden comparitie in het najaar van 2006.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder had kunnen weten hoe oneens klager het was en is met zijn handelen. Verweerder had dan ook kunnen en moeten inschatten, dat er een klachtprocedure zou volgen. Een klacht heeft volgens klager altijd in het verschiet gelegen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is primair van oordeel dat het tijdsverloop aan ontvankelijkheid van klager in zijn klacht in de weg staat. Subsidiair ontkent hij dat hij de vordering van klager niet goed zou hebben geformuleerd en dat hij dat zou hebben erkend tijdens de comparitie van partijen. Hij voert aan dat er niet meer gevorderd kan worden dan er is afgesproken.
5 BEOORDELING
5.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de
beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter en verwijst daar ook naar.
5.2 Het toepassen van het beginsel van de rechtszekerheid – dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds – weegt in het onderhavige geval zwaarder dan het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang om – na het verstrijken van circa vijf jaar – alsnog de ter discussie gestelde vordering ten toets te brengen. Verweerder hoefde na het verstrijken van deze periode geen tuchtklacht meer te verwachten. Hetgeen klager in zijn verzetschrift op dit punt naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
5.3 Het verzet is derhalve ongegrond.
7 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2012 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.