Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2640
Zaaknummer
11-77
Inhoudsindicatie
klacht tegen advocaat in zijn rol van deken bij het schriftelijk vastleggen van wat er in een bemiddelingsgesprek tussen klaagster en haar toenmalige advocaat is besproken. Handelwijze deken bij de bemiddeling was in overeenstemming met de norm die geldt voor de uitoefening van zijn taak als deken. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
11-77
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:
klaagster
tegen mr. X, advocaat te Y, in zijn toenmalige hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Y, hierna te noemen verweerder.
1. Bij brief d.d. 21 november 2011, door de raad ontvangen op 22 november 2011, is klaagster tijdig in verzet gekomen tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 14 november 2011, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerder als kennelijk ongegrond is afgewezen.
2. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2011, waar alleen klaagster is verschenen. Verweerder heeft schriftelijk aan de raad laten weten af te zien van verschijning.
De raad heeft bij de behandeling van het verzet zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. H. Dulack, E.A.T.M. Steverink, P.P. Verdoorn en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.
3. Voor de inhoud van de klacht wordt verwezen naar alinea 2 van de bestreden beslissing, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht.
4. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat de klacht van klaagster tegen verweerder kennelijk ongegrond is. De door de voorzitter aangegeven gronden kunnen zijn beslissing volledig dragen. Hetgeen klaagster in haar verzetschrift en ter zitting tegen de beslissing van de voorzitter heeft aangevoerd heeft de raad niet tot een ander oordeel gebracht.
5. De raad ziet geen aanleiding om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren, zoals klaagster in haar verzetschrift heeft verzocht. Klaagster heeft als argument daarvoor aangevoerd dat het optreden van de deken als bemiddelaar niet door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. Zijn handelen zou beheerst worden door eigen mediationregels. Dat is niet het geval. Het optreden van de deken zoals hier aan de orde wordt beheerst door artikel 46d Advocatenwet. Uit niets blijkt dat de deken hier als mediator zou zijn opgetreden. Een mediationovereenkomst ontbreekt.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
Het verzet van klaagster is ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012.
griffier voorzitter
Gelet op het bepaalde in artikel 46 h lid 4 van de Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open.