Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3607
Zaaknummer
6158
Inhoudsindicatie
Verwijt aan verweerster een onjuist feit in een processtuk te hebben opgenomen. Partijen verklaren hier verschillend over. Gesteld handelen niet vast te stellen. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 4 juni 2012
in de zaak 6158
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 juni 2011, onder nummer 10-415A, aan partijen toegezonden op 21 juni 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 april 2012, waar verweerder is verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij de belangen van klaagster niet goed heeft behartigd door onjuiste aanvangsdatum van feitelijke indiensttreding bij klaagsters vorige werkgever te vermelden in een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter.
4 FEITEN
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 juni 2011, gewezen onder nummer 10-415A.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.C. van Oven, J.G. Vegter-Fieten en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2012.