Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3054

Zaaknummer

12-132

Inhoudsindicatie

Klacht van een advocaat over optreden collega bij afrekening toevoeging en meer in het bijzonder het niet juist aanvragen van extra uren aan de Raad voor Rechtsbijstand en het ten onrechte bepaalde tijd in rekening brengen. Klacht kennelijk ongegrond. Er kan discussie zijn over de afwikkeling van de toevoeging maar het standpunt van verweerster is in elk geval pleitbaar en dat betekent dat er op basis van haar stellingname niet gezegd kan worden dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt.

Uitspraak

Beslissing van 23 juli 2012

in de zaak 12-132

naar aanleiding van de klacht van:

mr. X

advocaat te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Utrecht van 26 juni 2012 met kenmerk RvT 1112-9114 door de raad ontvangen op 28 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.

Partijen verschillen van mening over de afwikkeling van een toevoeging in een zaak die eerst door verweerster is behandeld en vervolgens (als opvolgend raadsman) door klager. In deze zaak zijn (of zouden zijn; daarover is discussie) door verweerster 98 uren besteed en door klager 16,4 of 18,4. De Raad voor Rechtsbijstand heeft in totaal  € 2.742,10 aan toevoegingsvergoeding vastgesteld. Dat is vóór aftrek van de eigen bijdrage.

2.

De kwestie is eerst aan de deken voorgelegd voor bemiddeling maar toen dat niet lukte mondde dat uit in een klacht. De klacht, uitgesplitst in drie onderdelen, luidt:

a. Verweerster heeft het verzoek om extra uren dat is gedaan niet adequaat onderbouwd, als gevolg waarvan de raad het verzoek heeft afgewezen;

b. In het verrekeningsvoorstel worden uren opgevoerd voor werkzaamheden die niet zijn verricht voor de toegevoegde cliënt;

c. De niet geïnde eigen bijdrage is door verweerster ten onrechte opgenomen in het verrekeningsvoorstel.

3.

Deze klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden afgedaan.

Het ging om een bewerkelijke zaak met eerst twee toevoegingen, één voor de alimentatiezaak en één die betrekking had op "omgang". De Raad voor Rechtsbijstand zag één zaak en kwam tot één vergoeding. Verweerster heeft verzocht om "meer uren". Dat verzoek is afgewezen. Partijen moeten het (dus) doen met eerdergenoemd - in hun ogen te bescheiden - bedrag. Klager meent (om redenen die voortvloeien uit klachtonderdeel a) dat verweerster met hem moeten afrekenen (naar rato van het aantal bestede uren) niet op basis van het bedrag dat is toegekend, maar op basis van het bedrag dat toegekend had moeten worden of kunnen zijn als zij haar verzoek (om meer uren) wel adequaat zou hebben onderbouwd.

4.

Klachtonderdeel a

Uit het dossier blijkt dat Raad voor Rechtsbijstand op 19 maart 2010 vroeg om een nadere onderbouwing van het verzoek om "meer uren". Vervolgens is een urenoverzicht ingestuurd, dat de uren bevat  van beide partijen, maar zonder succes. Blijkbaar is er contact geweest tussen partijen. Dat klager verweerster in het door haar opgegeven aantal uren niet kan volgen stelt op zichzelf niet buiten twijfel dat verweerster dat aantal uren wel adequaat heeft onderbouwd. Of dat zo is is een vraag die niet bij de tuchtrechter thuishoort. Klachtonderdeel a is (reeds daarom) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

In de specificatie van de door verweerster aan de zaak bestede uren komt ook tijd voor die besteed is aan contact met de ouders van de cliënt. Zolang niet vaststaat dat die contacten niets met de zaak te maken hadden of voor de zaak dienstig waren of konden zijn is dat niet zonder meer te verwerpen en waarom het dat wel zou zijn blijkt niet, en elk geval niet zo hard en stevig dat een tuchtrechtelijk verwijt past. Klachtonderdeel b is eveneens kennelijk  ongegrond.

Klachtonderdeel c deelt datzelfde lot. Er kan discussie zijn over deze afwikkeling maar het standpunt van verweerster is, net als overigens met de andere hiervoor besproken punten het geval is, in elk geval pleitbaar en dat betekent dat er op basis van haar stellingname niet gezegd kan worden dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. Een dergelijke discussie hoort, tenzij de verweerder een onhoudbaar standpunt inneemt en dat tegen beter weten in doet, (dan) niet bij de tuchtrechter thuis maar bij de "gewone rechter".

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerster is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 23 juli 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 juli 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht