Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2577

Zaaknummer

11-348A

Inhoudsindicatie

Het enkele feit dat het verloop van een zitting en de wijze waarop verzoeker ondervraagd is hem onwelgevallig was, maakt nog niet dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechtelijke onpartijdigheid op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering schade zou kunnen lijden. Wijst verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Beslissing van 4 april 2012

in de zaak 11-348A     

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van:

de heer

verzoeker

tegen:

voorzitter van de raad van discipline

leden van de raad van discipline

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Ter zitting van 19 december 2011 heeft de raad van discipline het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 20 juni 2011 naar aanleiding van de op 27 mei 2011 bij de raad binnen gekomen klacht (in de zaak met nummer 11-172A) van verzoeker tegen mr. O, advocaat te Amsterdam, behandeld.

1.2 Ter zitting van 19 december 2011 heeft verzoeker aangegeven de voorzitter en het lid mr. S. te wraken, naar aanleiding waarvan de behandeling is geschorst teneinde de wrakingskamer van de raad op het verzoek te laten beslissen.

1.3 Ter zitting van 7 maart 2012 heeft de wrakingskamer van de raad het verzoek behandeld.

1.4 Verzoeker is ter zitting verschenen. De voorzitter en de leden van de raad waren met bericht van verhindering afwezig.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de brief van de deken aan de raad van 26 mei 2012 en van de stukken genummerd 1 t/m 21 in de in die brief genoemde inventarislijst;

- het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2011;

- de brief van de raad van discipline aan de wrakingskamer van 14 februari 2012.

2 HET VERZOEK TOT WRAKING

2.1 Het wrakingsverzoek is er, samengevat, op gegrond dat verzoeker tijdens de behandeling van zijn klacht ter zitting van 19 december 2011 op zodanige wijze door de raad is ondervraagd op het punt van een (verzet)termijn dat hij op grond daarvan is gaan twijfelen aan de onpartijdigheid van de raad.

3 BEOORDELING VAN HET VERZOEK

3.1 Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat zijn verzoek vanwege zijn twijfel aan de onpartijdigheid van de raad is gericht tot de gehele raad en niet specifiek tot alleen de voorzitter en een lid van de raad dat vragen heeft gesteld. De wrakingskamer volgt verzoeker daarin. Het verweer van de raad, dat de wraking jegens de leden die verzoeker geen vragen hebben gesteld niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt verworpen.

3.2 De wrakingskamer stelt voorop dat een verzoek tot wraking op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan slagen, indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

3.3 Van bedoelde feiten of omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken. Op zichzelf genomen blijkt uit de inhoud van de gestelde vragen niet dat sprake zou zijn geweest van de schijn van partijdigheid. Dat de wijze van de vraagstelling en het verdere verloop van de zitting, verzoeker onwelgevallig is geweest, maakt niet dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Het staat de raad immers vrij om vragen te stellen, ook als deze als kritisch kunnen worden ervaren, teneinde tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen.  Het verzoek tot wraking zal dan ook worden afgewezen.

 BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline wijst het verzoek tot wraking af.

Aldus gewezen door mr.  Th.S. Röell, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, G. Kaaij, P. van Lingen, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2012.

griffier   voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 april 2012 per aangetekende brief aan verzoeker verzonden en per gewone post aan de leden van de raad van discipline. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.