Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4477

Zaaknummer

6205

Inhoudsindicatie

Beperkt geformuleerde grieven en grieven ingediend na verstrijken van de appeltermijn. Beperkte omvang van het appel. Verwijten aan wederpartij, onjuiste stellingen te hebben geformuleerd. Ongegrond. Vrijheid van handelen.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 14 mei 2012

in de zaak 6205

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 5 september 2011, onder nummer 10-273A, 10 274A en 10-275A, aan partijen toegezonden op 5 september 2011, waarbij klager sub 2 niet-ontvankelijk is verklaard en de klacht ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 oktober 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerders;

-    de brief van gemachtigde van klagers aan het hof van 23 februari 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 maart 2012, waar namens klagers zijn verschenen klager sub 2, klager sub 3 (klager) mrs. A. en B., gemachtigden van klagers. Tevens zijn verweerders verschenen met hun gemachtigde mr. C.. Gemachtigden van beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gehandeld omdat zij:

a)    misbruik van procesrecht hebben gemaakt of in elk geval dat misbruik door hun cliënte (hierna te noemen: “X”) hebben bevorderd door in een processtuk te stellen dat de heer Y. vorderingen op klager sub 1 zou hebben gecedeerd aan X, terwijl zij wisten of behoorden te weten dat van een cessie geen sprake was en dat vervolgens nadat klager sub 1 een incident daaromtrent had geworpen, men dat standpunt heeft laten varen en het standpunt heeft ingenomen dat de cessie uiteindelijk niet had plaatsgevonden;

b)    onaanvaardbare en ontoelaatbare druk op de heer Y. hebben uitgeoefend bij de oorspronkelijke overeenstemming over deze cessie;

c)    in strafrechtelijke zin een vals stuk gehanteerd hebben als bewijs, althans zich ervan bewust waren dat dit stuk vals was, dan wel zich te hebben beroepen op een niet-bestaande overeenkomst;

één en ander in het licht van een groter “masterplan” dat onder leiding van verweerder sub 1 ten behoeve van X is bedacht om klager sub 1 uit de markt te drukken. Verweerders wordt verweten dat zij er actief aan hebben  meegewerkt om klager sub 1 met oneigenlijke middelen (een virtuele tegenclaim) te bestrijden om oneigenlijk procesvoordeel te behalen.

4    FEITEN

    In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    In hun appelmemorie schrijven klagers weliswaar dat zijn in beroep komen tegen de beslissing van de raad op alle klachtonderdelen, maar zij  hebben uitsluitend grieven aangevoerd tegen de beoordeling van de raad op de ontvankelijkheid van de verschillende klagers en over de beslissing van de raad op de klachtonderdelen a en c. Voor zover klagers grieven of bemerkingen tegen klachtonderdeel b naar voren hebben gebracht, is dat gebeurd na het verstrijken van de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet genoemde termijn, derhalve te laat, en kunnen deze niet in de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 5 september 2011, gewezen onder nummer 10-273A, 10-274A en 10-275A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, G.J.S. Bouwens en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.