Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2778
Zaaknummer
12-69
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft de brieven zo kunnen begrijpen dat hij geen werkzaamheden meer voor klager mocht verrichten op het moment dat de toevoegingsaanvraag werd afgewezen. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 7 mei 2012
in de zaak 12-69
naar aanleiding van de klacht van:
[ ]
adres
klager
tegen:
mr. [ ]
advocaat te X
[ ]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem van 19 april 2012 met kenmerk K12/25, door de raad ontvangen op 20 april 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1. Klager heeft verweerder om bijstand gevraagd in een echtscheidingsprocedure. Klager deed dit nadat er bij de Rechtbank in Arnhem een zitting had plaatsgevonden in het kader van een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Klager is zonder raadsman op die zitting verschenen. Op de zitting heeft de rechtbank klager in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen na de zitting nadere stukken in het geding te brengen. Klager heeft de bedoelde stukken niet in het geding gebracht.
2. Op 24 augustus 2010 heeft verweerder zich namens klager gesteld. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om een nadere termijn te stellen voor het indienen van een verweerschrift, afgewezen omdat de mondelinge behandeling al had plaatsgevonden.
3. Op 7 september 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand negatief beslist op de toevoegingsaanvraag van klager.
4. Vervolgens heeft klager verweerder bij brief van 23 september 2010 laten weten dat hij een verzoek om peiljaarverlegging wilde indienen. In diezelfde brief schrijft hij aan verweerder dat ‘Indien de Raad voor Rechtsbijstand geen toevoeging verleend moet ik, de verplichting van de rechtbank ten spijt, het gebruik van uw diensten beëindigen’.
5. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand namens klager om een peiljaarverlegging gevraagd. De Raad heeft op 5 oktober 2010 het verzoek om peiljaarverlegging afgewezen.
6. In zijn brief van 6 oktober 2010 schrijft klager aan verweerder: ‘Mijn standpunt blijft onveranderd v.w.b. het gebruik maken van uw diensten zonder toevoeging’.
7. Bij beschikking van 19 november 2010 heeft de rechtbank Arnhem de echtscheiding uitgesproken en de door klager te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.500,- per maand.
KLACHT
Verweerder heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in de echtscheidingsprocedure niet tijdig een verweerschrift in te dienen bij de rechtbank Arnhem, waardoor klager schade heeft geleden.
VERWEER
Verweerder stelt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
Hij heeft gehandeld conform de instructie van klager. Klager liet hem weten dat, indien aan hem geen toevoeging zou worden verleend, hij geen gebruik wenste maken van zijn diensten. Bij brief van 23 september 2010 liet klager weten dat de toevoegingsaanvraag was afgewezen en dat hij geen gebruik wilde maken van de diensten van verweerder. Verweerder heeft klager er bij brief van 28 september 2010 op gewezen dat in de hoofdprocedure procesvertegenwoordiging verplicht is en dat hij het risico loopt dat de rechter het verzoek van de tegenpartij toewijst, indien hij geen advocaat inschakelt. Het is volgens verweerder aan klager zelf te wijten dat een voor hem ongunstige beschikking is gegeven. Verweerder heeft klager nadien gewezen op de consequenties van de beschikking en op de mogelijkheden tot beroep en wijziging. Eerst na de beschikking van de rechtbank Arnhem in de hoofdprocedure heeft klager verweerder laten weten dat hij geacht werd voor hem verweer te voeren. Dat was te laat. Klager heeft geen schade geleden omdat in het hoger beroep hetzelfde bedrag aan alimentatie is vastgesteld als bij de voorlopige voorziening. Verweerder heeft de toegezonden voorschotnota gecrediteerd.
BEOORDELING
De voorzitter is van mening dat op de klacht met toepassing van art 46g Advocatenwet
kan worden beslist.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de brieven van klager d.d. 23 september 2010 en 4 oktober 2010 zo kunnen begrijpen dat hij geen werkzaamheden meer voor klager mocht verrichten op het moment dat de toevoegingsaanvraag werd afgewezen. Tegenover de stelling van klager dat hij na de afwijzende beslissing achteraf alsnog akkoord is gegaan met verdere hulp van verweerder, staat de gemotiveerde betwisting van verweerder. Nu klager zijn stellingen op geen enkele wijze met bescheiden heeft onderbouwd en zijn stellingen bovendien onderling tegenstrijdig zijn, kunnen de aan de klacht ten grondslag gelegde feitelijke stellingen van klager niet vastgesteld worden. De klacht mist hierdoor feitelijke grondslag. De voorzitter verklaart de klacht dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De klacht is kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 7 mei 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem.