Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4495

Zaaknummer

6291

Inhoudsindicatie

Geen adequate rechtsbijstand in procedure bij CRvB. gegrond, geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing                                    

van 10 december 2012

in de zaak 6291

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 5 december 2011, onder nummer 11-97, aan partijen toegezonden op 5 december 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel a ongegrond is verklaard en de onderdelen b en c gegrond zijn verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 oktober 2012, waar klager met zijn advocaat en verweerder zijn verschenen. Klagers advocaat heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht van klager luidt als volgt:

a.    Verweerder heeft verzuimd tijdig met klager contact op te nemen in een procedure bij de Centrale Raad van Beroep om met hem te overleggen of er nieuwe medische informatie voor handen was.

b.    Verweerder heeft verzuimd de oproep voor de mondelinge behandeling bij de  Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2010 aan klager toe te zenden.

c.    Verweerder heeft verzuimd het dossier aan de opvolgend advocaat van klager over te dragen.

4    FEITEN

4.1    De raad heeft vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a. De raad heeft deze klacht blijkens zijn beslissing zo opgevat dat verweerder werd verweten - los van het niet doorzenden van de oproep voor de zitting bij de Centrale Raad van Beroep - geen contact met klager te hebben opgenomen in verband met de vraag of klager beschikte over nieuwe medische gegevens. Klager heeft in zijn klachtbrief aan de deken van 22 september 2010 geschreven: "Hij (mr. X.) zou voor de zitting nieuwe medische gegevens aan de Centrale raad van Beroep opsturen. De gegevens zou hij van mij krijgen voor de zitting." Naar het oordeel van het hof dient dit klachtonderdeel dan ook - anders dan de raad heeft gedaan.- in samenhang met onderdeel b gelezen te worden in die zin dat verweerder klager in elk geval bij het doorzenden van de oproep voor de zitting bij de Centrale Raad ook had behoren te attenderen op het feit dat er nog gelegenheid was nadere medische informatie aan de Centrale Raad van Beroep te zenden. Verweerder had immers aan de door mr. Osinga aangevoerde beroepsgronden kunnen zien dat de zaak daarom ging.

Aldus beschouwd heeft het niet doorzenden van de oproep voor de zitting bij de Centrale Raad onder mededeling dat nog medische gegevens konden worden overgelegd niet alleen ertoe geleid dat klager niet op de hoogte was van de zitting maar ook dat geen gebruik kon worden gemaakt van de mogelijkheid nadere medische gegevens in te dienen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat ook klachtonderdeel a gegrond is.

Op dezelfde gronden als de raad is het hof van oordeel dat verweerder geen maatregel behoeft te worden opgelegd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline Arnhem van 25 augustus 2011, gewezen onder nummer 11-97, doch uitsluitend voor zover klachtonderdeel a ongegrond is verklaard;

-    verklaart klachtonderdeel a alsnog gegrond;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, E. Schutte, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.