Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3149

Zaaknummer

R. 3862/11.265

Inhoudsindicatie

Klager heeft verweerder benaderd met een verzoek de belangenbehartiging voor zijn dochter in een BOPZ-zaak in behandeling te nemen. Verweerder neemt bij de instelling waar de dochter is opgenomen inzage in het dossier en constateert dat aan de wettelijke voorwaarden voor opname was voldaan en er geen reden was de belangenbehartiging, die al door een andere advocaat werd verricht, over te nemen.

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder ondanks een toezegging aan klager, diens dochter niet heeft bezocht en dat hij klager niet met spoed heeft geïnformeerd.

Inhoudsindicatie

De plaatsvervangend voorzitter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder een opdracht van klager tot belangenbehartiging voor diens dochter heeft aanvaard. Het was niet aan klager, maar aan zijn (meerderjarige) dochter om te bepalen of zij door verweerder wenste te worden bijgestaan. Verweerder heeft na inzage in de stukken klager telefonisch bericht dat hij geen reden zag om de behandeling van de zaak over te nemen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Verzet ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 15 december 2011, door de raad ontvangen op 16 december 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 11 januari 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 12 januari 2012 aan partijen verzonden.

1.3 Per e-mail van 25 januari 2012, bij de raad op die datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2012 in aanwezigheid van klager, diens dochter G. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 3.

2.2 Bij brieven van 3 mei en 24 juni 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij ondanks zijn toezegging daartoe klagers (meerderjarige) dochter niet heeft bezocht. Voorts verwijt klager verweerder dat hij hem niet heeft geïnformeerd, terwijl verweerder wist dat de zaak voor klager spoedeisend was. Door toedoen van klager zijn er vier weken verloren gegaan, welk tijdverlies voorkomen had kunnen worden.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt dat hij verweerder meermalen telefonisch en persoonlijk heeft gesproken en dat verweerder de zaak zou behandelen. Klager is voorts van mening dat het inzien van het dossier van zijn dochter zonder toestemming een schending van de privacy van zijn dochter vormt.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter.

De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne.

5.2 Daar komt bij dat aannemelijk is dat verweerder het dossier van de dochter van klager slechts heeft willen inzien met het oog op de vraag of hij de behandeling ervan zou overnemen. De door klager gestelde spoedeisendheid behoefde verweerder niet tot eerdere berichtgeving te nopen daar het verweerder bekend was dat de dochter van klager in het kader van de wet BOPZ al door mr H. werd bijgestaan.

5.3 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2012.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.