Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-01-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2384
Zaaknummer
11-85
Inhoudsindicatie
Verweerder is de advocaat van klaagsters wederpartij. Verweerder heeft zich gewend tot de rechtbank, zonder overleg met klaagsters advocaat, nadat de zaak reeds voor uitspraak stond. Verweerder heeft de klacht erkend. Klacht gegrond. Maatregel opgelegd: waarschuwing.
Uitspraak
11-85
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Bij brief van 15 augustus 2011 heeft mr. M-L.A.J. Hoppenbrouwers, adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem, die namens en onder verantwoordelijkheid van de deken van genoemde orde, mr. R.J.A. Dil, de klacht heeft onderzocht, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:
Mevrouw X.
wonende te De Steeg
hierna te noemen klaagster
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat
tegen:
mr. Y.
advocaat te Arnhem
hierna te noemen verweerder
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem van 14 november 2011. Klaagster is niet verschenen, verweerder is wel verschenen.
De raad heeft bij behandeling van de klacht op 14 november 2011 zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, en mrs. F.A.M. Knüppe, C.J.M. de Vlieger, B.E. van der Molen en E.A.T.M. Steverink, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M. Stevens als griffier. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.
Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zich zonder overleg met klaagsters advocaat, nadat een datum voor uitspraak was bepaald, tot de rechtbank heeft gewend met een brief waarin vervat inhoudelijke standpunten en aldus handelend in strijd met gedragsregel 15.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens:
Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klaagster in een echtscheidingsprocedure. Tijdens een mondelinge behandeling op 4 november 2010 werd bepaald dat er een ondertekend ouderschapsplan moest worden overgelegd. Op 16 november 2010 is dit plan door de rechtbank ontvangen. In december 2010 is de zaak voor beschikking komen te staan.
Op 4 februari 2011 heeft verweerder, op verzoek van zijn cliënt – de man in de echtscheidingsprocedure - een brief d.d. 3 februari 2011 van zijn cliënt doorgestuurd naar de rechtbank. Een afschrift van deze brief verzond verweerder aan klaagsters advocaat. In de brief van 3 februari 2011 doet de cliënt een klemmend beroep op de rechtbank om spoedig een uitspraak te doen, nu de beschikking voorlopige voorziening financieel zeer belastend voor hem zou zijn. De man is daarbij onder andere ingegaan op de vaststelling van zijn inkomen en zijn pensioenvoorziening.
Op 9 februari 2011 heeft de rechtbank de eindbeschikking gewezen. In de beschikking is melding gemaakt van het ingekomen bericht d.d. 4 februari 2011 van de man.
4.
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende aangevoerd:
De rechtbank heeft door de brief van 4 februari 2011 voldaan aan het verzoek van de man om op korte termijn, naar later bleek op 9 februari 2011, uitspraak te doen. De rechtbank heeft daardoor het beginsel van hoor-wederhoor niet toegepast. Klaagster meent daarnaast dat de rechtbank zich door de bewuste brief heeft laten beïnvloeden door uit te gaan van heel andere dan de werkelijke inkomensgegevens van de man. Klaagster stelt schade te hebben geleden en zij heeft zich genoodzaakt gezien hoger beroep in te stellen.
5.
Verweerder heeft als verweer op de klacht het volgende aangevoerd:
Verweerder heeft erkend dat het hem niet vrijstond om de brief van zijn cliënt door te geleiden naar de rechtbank en dat hij daardoor in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 24 (de raad begrijpt: 15). Verweerder meent dat de brief van zijn cliënt geen inhoudelijke argumenten bevatte, maar vooral bedoeld was als aansporing aan de rechtbank om spoedig uitspraak te doen, gelet op de voor zijn cliënt grote financiële belangen. Verweerder stelt dat hij, wanneer klaagsters advocaat per omgaande zijn bezwaren had geuit tegen indiening van de brief, hij tot intrekking van die brief was overgegaan.
6.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
Verweerder heeft erkend dat het hem niet vrijstond de brief van zijn cliënt door te geleiden naar de rechtbank. Wanneer het verweerder enkel te doen was geweest om de rechtbank te manen tot spoed, had verweerder een andere weg kunnen bewandelen, namelijk het aanschrijven van de sectorvoorzitter of president van de rechtbank waar de procedure aanhangig was, maar juist niet het insturen van een brief van zijn cliënt aan de behandelend rechters. Daar komt bij dat de brief van de cliënt niet enkel betrekking had op de procedure bij de rechtbank, maar dat in die brief ook inhoudelijke elementen zijn genoemd. De raad meent dat verweerder daarvan ook bewust is geweest nu verweerder zelf aangevoerd heeft dat wanneer klaagsters advocaat per ommegaande had geprotesteerd tegen de brief van klaagsters inmiddels ex-echtgenoot, verweerder klaagsters advocaat daarin gelijk had gegeven en verweerder daarop de brief had ingetrokken.
De klacht is derhalve gegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
Verklaart de klacht gegrond.
Legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2012.
Griffier Voorzitter