Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2955

Zaaknummer

12-161A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat-lid van Hof van Discipline kennelijk ongegrond, omdat de verweten gedraging - wat daarvan ook zij - de advocatuur niet raakt.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 28 juni 2012

in de zaak 12-161A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

advocaat te

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 29 mei 2012 met kenmerk 1112-392, door de raad ontvangen op 30 mei 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

De advocaat-generaal van het Openbaar Ministerie heeft een klacht ingediend tegen klager, inhoudende dat klager en zijn kantoorgenoten zich onnodig grievend jegens de advocaat-generaal hebben uitgelaten door hem te vergelijken met “Furchtbare Jurist” onder het nazi-bewind alsmede met Japanse oorlogsmisdadigers die ter zake van  omissiedelicten door het Tribunaal van Tokio werden veroordeeld. De klacht is door de Raad van Discipline ongegrond verklaard bij beslissing van 9 december 2008. Klager is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Het Hof van Discipline heeft de klacht inhoudelijk behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2011. Verweerder maakte deel uit van het Hof van Discipline in de samenstelling waarin de klacht op 17 oktober 2011 werd behandeld. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de Raad van Discipline vernietigd, de klacht alsnog gegrond verklaard en verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.  

 

KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat verweerder:

1. er willen en wetens aan heeft meegewerkt dat (i) inbreuk werd gemaakt op het grondwettelijk recht op vrijheid van meningsuiting, (ii) de voor rechters geldende motiveringsplicht opzettelijk werd geschonden en (iii) valsheid in geschrifte werd gepleegd in de beslissing van het Hof van Discipline van 16 december 2011 inzake een door bij het ressortpakket ’s-Hertogenbosch werkzame advocaat-generaal tegen klager en zijn kantoorgenoten ingediende klacht betreffende door hen voor het voetlicht gebrachte opvattingen over het functioneren van het Openbaar Ministerie en zijn vertegenwoordigers in de strafzaak tegen een cliënt aan wie klager en zijn kantoorgenoten gezamenlijk rechtsbijstand verleenden;

2. in vereniging met de andere betrokken leden van het Hof van Discipline, onder het mom van tuchtrechtspraak, misbruik heeft gemaakt van zijn ambtelijke bevoegdheden door van klager en zijn kantoorgenoten te verlangen dat zij zich ter zake verantwoorden, dat zij bepaalde opvattingen niet meer zullen uiten en dat zij de ongrondwettige inbreuken door het Hof van Discipline op hun grondrecht van meningsuiting zullen dulden.

BEOORDELING

Ontvankelijkheid

Nu verweerder als advocaat zitting heeft in het Hof van Discipline, is de klacht ontvankelijk. Het feit dat verweerder als lid van het Hof van Discipline een andere functie vervult, doet daaraan niet af. Verweerder kan slechts lid zijn van het Hof van Discipline vanwege zijn beroep als advocaat.

Inhoudelijk

De klacht heeft geen betrekking op het optreden van verweerder als advocaat, maar uitsluitend op zijn optreden in de nevenfunctie van lid van het Hof van Discipline. De hoofdregel is dat uitsluitend het optreden als advocaat onder tuchtrechtelijke controle staat. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien de advocaat in zijn optreden in een andere hoedanigheid geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of een nalaten dat een behoorlijke advocaat niet betaamt. Van die uitzondering is bijvoorbeeld sprake als de verweten gedragingen het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Het enkele feit dat klager het met de beslissing van het Hof van Discipline en/of de motivering daarvan niet eens is, of de motivering ontoereikend vindt, brengt niet met zich mee dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De klacht is daarom kennelijk ongegrond. Als klager het niet met een (tucht)rechterlijke beslissing eens is, dient hij daartegen een geëigend rechtsmiddel aan te wenden. Het indienen van een tuchtklacht tegen (een van) de besluitende leden van het Hof van Discipline valt daar niet onder.is geen geëigend rechtsmiddel

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo, als griffier op 28 juni 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 juni 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.