Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3921
Zaaknummer
R. 4027/12.161
Inhoudsindicatie
Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, nu hij onbetwist heeft gesteld dat hij in overleg met klaagster de stukken in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft voorts gemotiveerd gesteld waarom hij een bepaald stuk niet heeft overgelegd. Dit laatste valt onder de eigen verantwoordelijkheid van verweerder.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet op een onzorgvuldige wijze zijn rechtsbijstandverlening aan klaagster beëindigd.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht is kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam d.d. 20 augustus 2012, door de raad ontvangen op 21 augustus 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 In een procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de duur machtiging uithuisplaatsing van de zoon van klaagster heeft verweerder klaagster bijgestaan.
1.2 Klaagster is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 november 2011.
1.3 Op 1 maart 2012 heeft de mondelinge behandeling bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage plaatsgevonden.
1.4 Verweerder heeft zich bij brief van 14 maart 2012 aan de zaak onttrokken, nadat op 12 maart 2012 een gesprek had plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Bij dit gesprek was eveneens de heer D. aanwezig.
1.5 Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage de bestreden beschikking bekrachtigd.
1.6 Bij brief van 4 april 2012 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a. in de procedure stukken heeft overgelegd, die klaagster niet wilde overleggen en stukken niet heeft overgelegd, die klaagster wel wilde overleggen;
b. haar heeft bedreigd;
c. plotsklaps zijn rechtsbijstandverlening aan klaagster heeft beëindigd.
3 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet een advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.
3.2 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, nu hij onbetwist heeft gesteld dat hij in overleg met klaagster de stukken in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft voorts gemotiveerd gesteld waarom hij een bepaald stuk niet heeft overgelegd. Dit laatste valt –zoals hiervoor is aangegeven- onder de eigen verantwoordelijkheid van verweerder.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.3 Klaagster heeft gesteld dat zij zich verbaal door verweerder aangevallen voelde – en daardoor bedreigd – tijdens de schorsing van de zitting bij het gerechtshof. Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster wilde uitleggen dat Bureau Jeugdzorg een verzoek tot ontheffing uit de ouderlijke macht zou indienen als zij niet mee zou werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Verweerder heeft betwist dat hij klaagster heeft bedreigd tijdens dat gesprek. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen kan het door klaagster gestelde verwijt niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
3.4 Uit de stukken volgt dat er tussen klaagster en verweerder sprake was van een vertrouwensbreuk. Verweerder mocht zich om die reden onttrekken aan de zaak en zijn rechtsbijstandverlening aan klaagster beëindigd. Van belang is dat wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op een zorgvuldige wijze dient te doen en ervoor dient te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Verweerder heeft zich onttrokken, op het moment dat de zaak voor uitspraak stond. Nu op dat moment geen proceshandelingen meer verricht hoefden te worden, heeft verweerder zich niet op een ontijdig moment onttrokken. Verweerder heeft klaagster bovendien daarna nog bij brief van 18 april 2012 geïnformeerd over de mogelijkheid van cassatie. Klaagster heeft zelf aangegeven dat zij op 16 april 2012 een cassatieadvocaat had gevonden. Van onzorgvuldigheid is derhalve evenmin sprake.
3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 september 2012.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2012 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.