Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2522

Zaaknummer

11-99

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Verweerster heeft zich in een brief aan de advocaat van klager onnodig grievend uitgelaten over klager en zijn familie. Advocaat moet meer terughoudendheid betrachten naar mate in te nemen stellingen zwaarder zijn, temeer als de bronnen van de beschuldigingen afkomstig zijn van ruziënde exen.

Uitspraak

11-99

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 29 augustus 2011 heeft mr. H.H. Tan, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht, ter kennis van de raad gebracht de klacht van klager tegen verweerster

 

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 19 december 2011, waar zowel klager als verweerster is verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. M.J. Blaisse, voorzitter, en mrs J. Brouwer, P.R.M. Noppen, I.P.A. van Heijst, A.M.T. Weersink, leden van de raad, en is bijgestaan door mr S. Le Noble als griffier.

2. Verweerster is de advocaat van de ex-vriendin van klager en behartigt de belangen van haar cliënte met betrekking tot de omgang tussen klager en de dochter van partijen. Klager klaagt erover dat verweerster zich niet als goed advocaat heeft gedragen door zich in de brief van 13 april 2011 aan de advocaat van klager onnodig grievend uit te laten over klager en zijn familie. In deze brief is onder andere opgenomen: “Cliënte heeft onlangs vernomen dat uw cliënt in het verleden onder behandeling is geweest bij een psychiater/psycholoog voor suïcidale klachten. Tevens is haar ter ore gekomen, hetgeen door getuigenverklaringen wordt bevestigd, dat de vader van uw cliënt pedofiele neigingen heeft en ook zou de moeder een verleden van misbruik hebben”. 

3. Verweerster voert aan dat zij met de brief de belangen van haar cliënte en de belangen van diens dochter wilde behartigen en bestrijdt dat de inhoud van die brief onnodig grievend was jegens klager.

4. Bij de beoordeling van de klacht van klager stelt de raad voorop dat het vaste jurisprudentie van het hof van discipline is dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat om zich, onder meer, te onthouden van nodeloos grievende bewoordingen, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Hierbij komt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook de belangen van anderen een grote rol kunnen spelen, met name die van kinderen.

5. De raad acht de brief van verweerster aan de advocaat van klaagster van 13 april 2011 onnodig grievend. Verweerster schrijft onder meer dat er vermoedens bestaan dat er sprake is geweest van misbruik binnen het gezin van klager, dat de vader pedofiele neigingen heeft, dat de moeder van klager een verleden van misbruik zou hebben en dat de dochter van de cliënte van verweerster op enig moment slachtoffer zal worden van misbruik. Verweerster heeft geen andere grond voor deze vermoedens dan de uitlatingen van haar cliënte en een verklaring van de ex-vrouw van de vader van klager. Verweerster heeft deze vermoedens noch ter zitting noch in de stukken kunnen substantiëren. Van getuigen-verklaringen anders dan in de hiervoor genoemde zin, is niet gebleken. De raad is van oordeel dat naar mate de in te nemen stellingen, in dit geval beschuldigingen, zwaarder zijn, de advocaat meer terughoudendheid moet betrachten. Dit klemt temeer in geval de bron van de beschuldigingen, afkomstig is van ruziënde exen en de beschuldigingen niet door andere bronnen bevestigd worden. De raad acht de klacht dan ook gegrond.

6. De raad acht, alle omstandigheden in aanmerking nemend, waaronder het ontbreken van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

De klacht van klager tegen verweerster is gegrond.

De raad legt aan verweerster op de maatregel van een enkele waarschuwing.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2012.

griffier     voorzitter