Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA3532

Zaaknummer

12-194

Inhoudsindicatie

Dat verweerder ter zitting van de raad zou hebben gedreigd dat hij de FIOD op klagers af zou sturen is niet voldoende aannemelijk geworden. Daarom is de klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 9 november 2012

in de zaak 12-194

naar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1

klager sub 2

tegen:

verweerder

advocaat te [X]

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht van 12 oktober 2012 met kenmerk RvT 1112-9376LB/SD, door de raad ontvangen op 15 oktober 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klagers en verweerder hebben reeds jaren diverse geschillen verband houdende met de werkzaamheden die zij voor elkaar hebben verricht.

1.3 Bij brief van 18 april 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht een eerdere klacht van klagers tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht. De mondelinge behandeling van deze klacht heeft op 18 juni 2012 plaatsgevonden. Bij beslissing van 23 juli 2012 is de klacht van klagers deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond. De voorzitter heeft ambtshalve kennisgenomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die op 18 juni 2012 heeft plaatsgevonden, en van de beslissing van de raad 23 juli 2012.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tijdens de mondelinge behandeling bij de raad op 18 juni 2012 heeft gezegd dat hij maar eens de FIOD op klager in Duitsland af zou sturen of woorden van gelijke strekking.

3 TOELICHTING OP DE KLACHT

Hij, klager, begrijpt niet waar de opmerking van verweerder op slaat. Hij heeft deze wel als uiterst ongepast c.q. onbetamelijk en intimiderend beschouwd.

De uitspraak van verweerder om de FIOD op hem privé af te sturen werd gedaan nadat verweerder met klem had ontkend dat er een gesprek had plaatsgevonden waarbij verweerder, zijn kantoorgenoot, de destijds bij klager werkzame kandidaat-deurwaarder en hij aanwezig waren. Tijdens dit gesprek heeft verweerder meegedeeld dat hem van meet af aan bekend was dat hun toenmalige debiteur geen cent op de bankrekening bij Fortis zou aanhouden en de facto geen verhaal bood.

4 VERWEER

 Tijdens de mondelinge behandeling bij de raad op 18 juni 2012 is onder meer het verwijt van klagers aan de orde gekomen dat hij klagers ten onrechte niet zou hebben gewezen op de mogelijkheid dat zij voor een toevoeging in aanmerking kwamen. In dat verband heeft hij meegedeeld dat hij een beperkte onderzoeksplicht heeft in verband met het aanvragen van door de overheid gefinancierde rechtshulp en dat het aanvragen daarvan in geval van klagers zou hebben kunnen leiden tot een onderzoek door de FIOD. Ter zitting praatte klager door zijn uitleg heen zodat hij mogelijkerwijs één en ander verkeerd heeft verstaan of niet goed heeft begrepen.

Hij heeft niet gesteld de FIOD op klagers af te sturen, noch anderszins dreigende taal gebruikt. Begin 2007 heeft er een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de mededeling van de rechtsbijstandverzekeraar van klagers dat de kosten van rechtshulp niet langer werden vergoed. Dit gesprek heeft niets te maken met de onderhavige klacht.

5 BEOORDELING

5.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

5.2 Klagers en verweerder verschillen van mening over de inhoud van de opmerking die verweerder tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2012 heeft gemaakt en in welke context hij de FIOD heeft genoemd.

5.3 Klagers zijn van oordeel dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van hen door de opmerking te maken.

Dit wordt door verweerder betwist.

5.4 Mede gelet op het proces-verbaal van de hiervoor genoemde mondelinge behandeling, waarvan de voorzitter ambtshalve kennis heeft genomen en waarin de betreffende opmerking niet voorkomt, is niet voldoende aannemelijk geworden dat verweerder klagers heeft bedreigd door op te merken dat hij de FIOD op hen af zou sturen. Daarom is de klacht van klagers kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht van klagers is kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A. Huber als griffier op 9 november 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2012 zowel per gewone post als per aangetekende post verzonden aan klagers

Deze beslissing is op dezelfde datum per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht

-   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten te ‘s-Gravenhage