Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-06-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3628
Zaaknummer
6235
Inhoudsindicatie
Geen hoger beroep mogelijk tegen beslissing van de raad waarin verzet tegen beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard.
Uitspraak
Beslissing van 4 juni 2012
in de zaak 6235
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 november 2011, onder nummer 11-088U, aan partijen toegezonden op 8 november 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder het verzet tegen de beslissing van de voorzitter, inhoudende dat de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klager aan het hof ontvangen ter griffie van het hof op 30 maart 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 april 2012, waar klager samen met zijn zoon is verschenen. Verweerder was met kennisgeving afwezig. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat het:
a) klager voor de aanvang van de werkzaamheden niet heeft geïnformeerd over de limitering van het rechtshulpbudget van klagers rechtsbijstandsverzekeraar; verweerder zou voorts klager op 30 maart 2004 hebben geschreven dat de rechtsbijstandsverzekeraar alle kosten zou voldoen; door een en ander heeft klager niet de keuze gehad om de rechtsbijstand door verweerder (in plaats van door de rechtsbijstandsverzekeraar) te weigeren;
b) niet had mogen declareren aan klager, dan wel niet had mogen overgaan tot verrekening van de declaraties ten behoeve van klager op de derdengeldrekening van verweerder ontvangen gelden, met name daar dit zonder toestemming van klager zou zijn gebeurd; klager stelt onverschuldigd te hebben betaald aan verweerder;
c) klager niet heeft bijgestaan zoals het had gemoeten; klager beklaagt zich over de kwaliteit van de dienstverlening in verhouding tot de declaraties, en met name over (1) de diverse personeelswisselingen waardoor klager telkens door een ander advocaat werd bijgestaan en er vertraging in deze zaak optrad, (2) de weigering om de zaak verder te behandelen, en (3) over de wijze van facturering.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.
4.2 Dit betekent, dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad. Klager is daarom niet-ontvankelijk in zijn beroep.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 november 2011, gegeven onder nummer 11-088U.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.H.A. Scholten, R. Verkijk en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2012.