Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2471

Zaaknummer

11-221A

Inhoudsindicatie

Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij dat gemaakte afspraken zouden zijn geschonden door aan een concept vaststellingsovereenkomst bewust elementen toe te voegen die klager niet met verweerster was overeengekomen, waardoor een minnelijke regeling niet tot stand kwam en een gerechtelijke procedure noodzakelijk werd. Voorts wordt advocaat wederpartij verweten te hebben gehandeld in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraak dat in een eventuele procedure geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan over de mediation. Klager had er niet op mogen vertrouwen dat er volledige overeenstemming was bereikt. Geen schending geheimhoudingsafspraak. Klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van 14 februari 2012

in de zaak 11-221A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing

van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer mr.

klager

tegen:

Mevrouw mr.

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1   Bij brief van 11 juli 2011, bij de raad binnengekomen op 12 juli 2011, heeft de deken

van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 2 augustus 2011 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 augustus 2011 aan klager is verzonden.

 

1.3 Bij brief van 9 augustus 2011 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet;

- de stukken op grond waarvan die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzet van klager bij faxbrief van 9 augustus 2011.

2. FEITEN

2.1 De relevante feiten zijn door de (plaatsvervangend) voorzitter in zijn beslissing weergegeven. Nu klager tegen die weergave geen bezwaar heeft gemaakt, gaat ook de raad van die feiten uit.

3. KLACHT EN VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat verweerster:

 a. in weerwil van telefonisch gemaakte afspraken in de door haar

 geredigeerde concept vaststellingsovereenkomst bewust elementen heeft toegevoegd die klager niet met verweerster was overeengekomen, waardoor een minnelijke regeling niet tot stand kwam en een gerechtelijke procedure noodzakelijk werd;

 b.  in strijd met de op 1 december 2010 tussen partijen vastgelegde afspraak – dat in een eventuele procedure geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan over de mediation – in punt 7 van het namens haar cliënte ingediende verweerschrift het volgende heeft vermeld:

“A. is akkoord gegaan met mediation, maar was helaas niet bereid met het oog daarop de indiening van zijn verzoekschrift on hold te zetten, waardoor de situatie onder druk bleef staan. Betreffende mediation heeft vervolgens niets opgeleverd. Partijen staan verder van elkaar dan ooit.”

Daarmee heeft verweerster een inhoudelijke mededeling gedaan over de mediation tussen partijen en de suggestie gewekt dat het mislukken van de mediation is veroorzaakt door toedoen van de cliënt van klager.

3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerster volgens klager de norm

 neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3.3 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard door voorbij te gaan aan de door klager gestelde feiten. 

4. BEOORDELING

4.1 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat gezien de uiteenlopende visies van klager en verweerster omtrent de vraag of er over de essentialia van de vaststellingsovereenkomst overeenstemming bestond, niet kan worden vastgesteld of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad is met betrekking tot de verzetsgrond onder a van oordeel dat klager uit het feit dat tijdens het telefoongesprek met verweerster in de trein op 8 december 2010 niet gesproken is over een concurrentiebeding, er ook niet op had mogen vertrouwen dat op dit onderdeel overeenstemming was bereikt.

4.3 De raad meent met betrekking tot de verzetsgrond onder b dat verweerster met de door haar in punt 7 in het ingediende verweerschrift gedane mededeling over de gehouden mediation, niet de geheimhoudingsafspraak heeft geschonden. Evenmin is de raad gebleken dat door deze mededeling de belangen van klager dan wel klagers cliënt onnodig of onevenredig zijn geschaad.

4.4 Met de voorzitter is de raad derhalve van oordeel dat de klacht en kennelijk ongegrond zijn en dat er geen plaats is voor nader onderzoek naar de klacht. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuw gezichtspunt oplevert, moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. P. van Lingen, M. Pannevis, H.B. de Regt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2012. 

Voorzitter                                                                                                                   griffier

 

De beslissing is in afschrift op 14 februari 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

-      klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.