Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-05-2012
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2919
Zaaknummer
H197-2011
Inhoudsindicatie
Klagers standpunt dat een zorgvuldige behandeling van de zaak per definitie met zich
Inhoudsindicatie
meebrengt dat een advocaat bij het uitbrengen van een second opinion schriftelijk dient te wijzen op een verjaringstermijn en op de noodzaak om die te stuiten, vindt geen steun in enige gedragsregel noch in andere wet- en regelgeving. De raad is bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht evenmin gebonden aan een wettelijke verjaringstermijn.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 21 mei 2012
in de zaak H197 - 2011
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 11 november 2011 op de klacht van:
A
klager
gemachtigde: B
tegen:
C
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2011 met kenmerk nr. 20110177k heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
H de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 11 november 2011 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 14 november 2011 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 24 november 2011, door de raad ontvangen op 25 november 2011, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 april 2012 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet;
- de stukken in de klachtzaak;
- het verzetschrift van klager d.d. 24 november 2011;
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.
Bij brief van 3 mei 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Klager is op 21 juli 2003 bij zijn tandarts geweest om zich te laten behandelen. Daarbij heeft de tandarts volgens klager een fout gemaakt, waardoor hij schade heeft geleden. Nadat een eerdere advocaat de tandarts bij brief van 25 juni 2004 aansprakelijk heeft gesteld, heeft klager zich medio 2007 tot verweerster gewend voor een second opinion. Verweerster heeft hem op 20 november 2007 laten weten dat zij, gelet op de medische informatie, geen grondslag voor aansprakelijkheid ziet. Verweerster heeft klachtwaardig/verwijtbaar gehandeld door noch zelf de verjaring richting de eventueel aansprakelijke tandarts te stuiten, noch klager daarop te wijzen.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Verweerster heeft de verjaringstermijn niet gestuit noch klager op de noodzaak van stuiting gewezen. Een zorgvuldig advocaat behoort dit in een letselschadezaak bij het uitbrengen van een second opinion per definitie schriftelijk te doen. De voorzitter van de Raad heeft voorts een van de wettelijke termijn afwijkende verjarings- of vervaltermijn voor het klachtrecht gehanteerd.
4 BEOORDELING
De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Ten aanzien van hetgeen door klager is aangevoerd heeft het onderzoek in verzet niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.
Het in verzet naar voren gebrachte standpunt van verweerder dat de plicht tot een zorgvuldige behandeling van de zaak per definitie met zich brengt dat een advocaat bij het uitbrengen van een second opinion schriftelijk dient te wijzen op een verjaringstermijn en op de mogelijkheid c.q. de noodzaak om die te stuiten, vindt geen steun in enige gedragsregel noch in (andere) wet- en regelgeving. Verweerders standpunt dat de voorzitter bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klacht gebonden is aan een wettelijke verjaringstermijn evenmin.
In het tuchtrecht bestaan geen algemene termijnen voor verjaring van het recht tot het indienen van een klacht. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient bij de beoordeling of een klacht tijdig is ingediend, het belang van de advocaat dat de door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie worden gesteld, te worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang dat zijn optreden door de tuchtrechter kan worden getoetst. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad. De raad verenigt zich met hetgeen dienaangaande in deze zaak door de plaatsvervangend voorzitter is overwogen en zal het verzet ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. J.J.M. Goumans, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel leden, in aanwezigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2012 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2012
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.