Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3620

Zaaknummer

6301

Inhoudsindicatie

Verwijt over betrachten van onvoldoende zorg gegrond. Schorsing van 3 weken.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 juni 2012

in de zaak 6301

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 19 december 2011, onder nummer 11-59, aan partijen toegezonden op 19 december 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel d gegrond is verklaard, de klachtonderdelen a en b deels gegrond zijn verklaard, de klacht voor het overige ongegrond is verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie weken is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2012, waar klaagster, samen met haar gemachtigde, is verschenen. Verweerder is niet ter zitting verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt in dat klaagster verweerder verwijt zich niet te hebben gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:

a.    onvoldoende voortvarend en deskundig te hebben opgetreden bij de behartiging van de belangen van klaagster;

b.    klaagster niet of (bewust) onjuist te informeren over belangrijke ontwikkelingen c.q. het uitblijven daarvan;

c.    geen duidelijkheid te scheppen over de financiële gevolgen van de verstrekte opdracht en de mogelijkheid van toevoeging;

d.     klaagster niet op te roepen voor het getuigenverhoor;   

e.    geen enkele afspraak correct na te komen;

f.    onvoldoende te reageren op de juridische problematiek die klaagster verweerder voorlegde in het bijzonder inzake het beslag dat werd gelegd op haar uitkering door haar voormalig echtgenoot en de stukken met betrekking tot een mogelijk misbruik van het zoontje van klaagster.

4    FEITEN

    In overweging 4. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Voor zover verweerder in appel heeft aangevoerd dat hij zijn cliënte en de getuigen heeft opgeroepen, heeft verweerder, tegenover de uitdrukkelijke betwisting door klaagster, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de brief van 2 september 2009 klaagster heeft bereikt.

5.2    Ook overigens heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Nu de raad heeft bepaald dat de schorsing aanvangt 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing behoeft het hof dit niet in onderstaande beslissing op te nemen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 19 december 2011, gewezen onder nummer 11-59, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, J.P. Balkema, C.M. Pannekoek-Dubois  en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.