Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4466
Zaaknummer
6347
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak raad. Klacht over het geven van onjuiste voorstelling van zaken aan de Rechtbank ongegrond.
Uitspraak
Beslissing
van 17 december 2012
in de zaak 6347
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 30 januari 2012, onder nummer 11-87, aan partijen toegezonden op 30 januari 2012, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerders klachtonderdeel a ongegrond is verklaard, klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in klachtonderdeel b, voor zover deze is gericht tegen verweerder sub 2, en de klacht ongegrond is verklaard, voor zover deze is gericht tegen verweerder sub 1.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA2634.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 14 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerders.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 oktober 2012, waar namens klagers is verschenen klager, zowel voor zich zelf als klaagster vertegenwoordigend, en namens verweerders, verweerder sub 1, verweerder sub 2 en hun raadsman mr. X. Klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
2.4 Ter zitting van het Hof hebben klagers het hoger beroep, voor zover gericht tegen verweerder sub 2, ingetrokken. Voorts hebben klagers ter zitting bevestigd dat in de memorie slechts grieven zijn aangedragen tegen klachtonderdeel a, zodat de omvang van de klacht zich thans hiertoe beperkt.
3 KLACHT
3.1 De klacht luidt dan, verbeterd gelezen, als volgt:
Verweerder sub 1 heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt door:
a. zowel in de conclusie van antwoord van 4 november 2009 (in de procedure van klaagster en Y. B.V. tegen Z.) als in de conclusie van antwoord van 12 mei 2010 (in de procedure van klaagster en klaagster Holding B.V. tegen Z. en schadeverzekeringsmaatschappij V. N.V.) in strijd met de waarheid te stellen dat er door de raadsman van klaagster (destijds mr. A.) en de raadsman van Z./V., verweerder sub 1, niet zou zijn onderhandeld (mondeling noch schriftelijk) over de claim van de werkgever van klaagster en daar de conclusie aan te verbinden dat er sprake is van rechtsverwerking. Dat er onderhandeld is, blijkt uit de correspondentie tussen de advocaten en uit het feit dat de raadsman van klaagster de Deken in Den Haag om advies heeft gevraagd omtrent de overlegging van die correspondentie over de claim van de werkgever en dat de Deken negatief heeft geadviseerd stellende dat het om schikkingsonderhandelingen ging.
b. (…)
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof volstaat hier niet op te nemen dat klaagster B.V. en Y. B.V. gelieerde vennootschappen zijn. Klaagster is directeur-grootaandeelhouder van eerstgenoemde vennootschap.
5 BEOORDELING
5.1 Klagers verwijten Verweerder sub 1 dat hij, als advocaat van Z./V., de rechtbank in een tweetal procedures een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, door te ontkennen dat er voorafgaande aan de procedures is onderhandeld. Het hof volgt klagers niet in de algemeen geformuleerde omschrijving dit verwijt. Uit de stukken van eerste aanleg blijkt genoegzaam, en zoals ook ter zitting door het hof is vastgesteld, dat Verweerder sub 1 niet ontkent dat er onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Verweerder sub 1 is evenwel van mening dat die onderhandelingen zijn gevoerd tussen zijn cliënt(en) en Klaagster, en niet, zoals klagers betogen, ook tussen de cliënt(en) van Verweerder sub 1 en de werkgever van Klaagster.
5.2 Het hof stelt voorop dat het de civiele rechter is die vaststelt of er – in civielrechtelijke zin – al dan niet is onderhandeld en wat de gevolgen daarvan zijn voor het beroep van Z./V. op verjaring.
5.3 Het hof is van oordeel dat verweerder sub 1 in beide gerechtelijke procedures, in het licht van de door hem geschetste feitelijke situatie, het standpunt heeft mogen innemen dat niet met de werkgeefster van Klaagster is onderhandeld. Uit het geven dat bij de onderhandelingen met Klaagster artikel 6:107 a BW onder ogen is gezien en de jaarstukken van Y. B.V. en klaagster Holding B.V. voorafgaand aan de onderhandelingen aan verweerder sub 1 zijn toegezonden hoeft immers niet zonder meer te volgen dat de onderhandelingen ook met de werkgeefster van klaagster zijn gevoerd.
5.4 Van klachtwaardig handelen door verweerder sub 1 is het hof dan ook niet gebleken, zodat de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verstaat dat klagers het hoger beroep tegen verweerder sub 2 hebben ingetrokken;
- bekrachtigt de beslissing onder nummer 11-87 van 30 januari 2012 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem ten aanzien van klachtonderdeel a.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.R.J. de Groot, G.J.L.F. Schakenraad en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.