Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3354

Zaaknummer

12-271A

Inhoudsindicatie

 voorz.beslissing : kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 8 oktober 2012

in de zaak 12-271A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 september 2012 met kenmerk 1112-903, door de raad ontvangen op 14 september 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder heeft als (plaatsvervangend) advocaat een aan het AMC verbonden specialist van rechtsbijstand voorzien die zich naar aanleiding van een klacht van klaagster op 19 juni 2012 in hoger beroep moest verantwoorden ten overstaan van het Centraal Medisch Tuchtcollege te ’s-Gravenhage.

KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat:

a) verweerder klaagster onheus heeft bejegend door zich voor de zitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege op 19 juni 2012 niet aan klaagster te hebben voorgesteld en na afloop daarvan haar niet te hebben gegroet en vervolgens niet te hebben gereageerd op een e-mail die zij naar aanleiding daarvan aan verweerder heeft doen toekomen;

b) verweerder de privacy van klaagster heeft geschonden door tijdens deze zitting onderwerpen ter sprake te hebben gebracht die klaagster in vertrouwen aan haar arts had verteld en die niets met de onderhavige (medische) klachtzaak te maken hadden en derhalve uitsluitend zijn genoemd om klaagster in een kwaad daglicht te zetten.

VERWEER

Verweerder geeft aan dat hij de dag voor de zitting bij de zaak is betrokken. Hij erkent dat hij zich voorafgaande aan de zitting niet aan klaagster heeft voorgesteld. Dit kwam doordat er bij verweerder en zijn cliënte kort voor de zitting sprake was van een hectische situatie daar hun geplande ontmoeting met de deskundige als gevolg van een misverstand pas enkele minuten voor de zitting plaatsvond. Nadat klaagster hem daar diezelfde dag nog schriftelijk op had aangesproken heeft verweerder met een e-mail van 27 juni 2011 aan klaagster zich verontschuldigd voor het nalaten van een behoorlijke introductie van zichzelf bij de mondelinge behandeling. Deze verontschuldiging heeft verweerder in zijn brief aan de deken van 18 juli 2012 herhaald. Verweerder betwist dat hij klaagster na afloop van de zitting zou hebben genegeerd dan wel met minachting zou hebben aangekeken. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel stelt verweerder dat het juist is dat hij tijdens de mondelinge behandeling, in reactie op een aantal specifieke verwijten van klaagster aan het adres van zijn cliënte, inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over de medische behandeling die klaagster van zijn cliënte heeft gehad en over de redenen waarom aan de behandelrelatie een einde is gekomen. Deze mededelingen waren volgens verweerder noodzakelijk voor zijn cliënte om zich te verweren tegen de verwijten van klaagster. Bovendien is de informatie uitsluitend verschaft aan de leden van het Centraal Tuchtcollege.  

BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a

Met het eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zich voorafgaande aan de zitting van het Centraal Medisch Tuchtcollege niet aan haar heeft voorgesteld. Hoewel de voorzitter begrijpt dat het voor klaagster – die zelf niet werd bijgestaan door een advocaat en kort voor de zitting werd geconfronteerd met een haar onbekende advocaat – vervelend was dat verweerder zich niet voorstelde, is het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft voldoende toegelicht waarom hij heeft verzuimd klaagster te begroeten en heeft daarvoor excuses gemaakt. De voorzitter vermag dan ook niet in te zien welk belang klaagster verder nog heeft bij dit klachtonderdeel. Het klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. Klaagster verwijt verweerder dat hij inhoudelijke mededelingen heeft gedaan die niet in relatie stonden met de aan het Centraal Medisch Tuchtcollege voorliggende zaak in hoger beroep. Verweerder heeft zulks gemotiveerd weersproken en heeft gesteld dat het doen van deze mededelingen, die ook reeds in het verweerschrift stonden, noodzakelijk was voor zijn cliënte om zich te kunnen verweren tegen de verwijten die klaagster zijn cliënte had gemaakt en dus van belang voor de tuchtrechtelijke beoordeling in hoger beroep. Ofschoon klaagster daarover van mening verschilt met verweerder betekent dat nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder bij de verdediging van zijn cliënte de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden noch dat hij de belangen van klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Lof griffier op 8 oktober 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.