Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA3158

Zaaknummer

R. 3992/12.126

Inhoudsindicatie

Uit de stukken is niet gebleken dat verweerster kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klaagster zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Alle klachtenonderdelen worden kennelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 25 juni 2012, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagsters belangen behartigd in haar echtscheidingsprocedure.

1.2 Bij brief van 26 maart 2012 heeft klaagster bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a. zich niet “hard” genoeg jegens de voormalig echtgenoot van klaagster heeft opgesteld en zich teveel afhankelijk heeft gemaakt van de advocaat van de voormalig echtgenoot van klaagster;

b. het er niet toe heeft geleid dat een door klaagster opgemaakte lijst van haar bezittingen, zoals schilderijen, diploma’s en manuscripten zijn opgenomen in een beschikking, waardoor aan klaagster toebehorende zaken aan klaagsters voormalig echtgenoot zijn toegewezen;

c. het er niet toe heeft geleid dat klaagsters voormalig echtgenoot heeft ingestemd met de verdeling van de inboedel;

d. onvoldoende onderzoek heeft gepleegd naar de eigendom van aan klaagster toebehorende zaken;

e. bepaalde voor klaagster van belang zijnde zaken betreffende haar dochter en de gemeenschappelijke woning niet aan de rechter heeft voorgelegd;

f. klaagster onvoldoende duidelijkheid heeft geboden met betrekking tot de afwikkeling van onder meer klaagsters pensioenaanspraken en alimentatie.

g. niet professioneel is opgetreden en klaagster heeft beledigd.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met g

3.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

3.2 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen a tot en met g gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen vanwege het feit dat alle klachtonderdelen betrekking hebben op de wijze waarop verweerster klaagsters belangen heeft behartigd.

3.3 In het onderhavige geval is uit de stukken niet gebleken dat verweerster kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klaagster zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure vindt geen inhoudelijke beoordeling plaats van de door de advocaat verrichte werkzaamheden, tenzij uit de stukken aanstonds blijkt dat de advocaat te kort is geschoten. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Daarbij stond het klaagster vrij zich tot een andere advocaat te wenden toen zij zich niet met de door verweerster voorgestane aanpak kon verenigen.

3.4 Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij klaagster een concept-verzoekschrift ter beoordeling heeft toegezonden alvorens dit bij de rechtbank in te dienen en dat klaagster en haar voormalig echtgenoot tijdens de mondelinge behandeling, in samenspraak met de beide advocaten, een regeling hebben getroffen omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Deze regeling is vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking. Ook de overige stellingen van klaagster zijn gemotiveerd door verweerster weersproken. Er is door klaagster geen begin van aannemelijkheid ten aanzien van haar stellingen ingebracht.

3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met g kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met g als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 juli 2012.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 juli 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.