Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-10-2011
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2011:YA2222
Zaaknummer
11-104
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van wederpartij, ex partner van klager. Advocaat wordt verweten dat zij haar cliënte , die volgens klager zou leiden aan een persoonlijkheidsstoornis, klakkeloos is gevolgd en is blijven volgen en daarmee tekort geschoten is in haar zorgplicht jegens klager. Klacht kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat advocaat de zaak onnodig en onredelijk belastend en gecompliceerd heeft gemaakt of anderszins tekort heeft gedaan aan belangen wederpartij.
Uitspraak
11-104
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
inzake:
klager,
wonende te [plaats],
tegen:
verweerster,
advocaat te [plaats]
1.
Deze klacht is namens de deken geïnstrueerd en bij de raad binnengekomen op 9 september 2011.
Klager heeft zich bij brief van 7 maart 2011 tot de Utrechtse deken gewend met een klacht over verweerster. Hij beklaagt zich in die brief over het feit dat verweerster, die sedert ruim vier jaren de belangen van haar cliënte behartigt, haar cliënte is "blijven volgen in haar dwangmatig en stigmatiserend handelen, met als gevolg een zeer grote belasting” voor de rechters die in die geschillen werden betrokken. Zij zou haar cliënte daardoor (bovendien) in financiële problemen hebben gebracht wat weer zou hebben geleid tot een alimentatieprocedure. Als gevolg daarvan is klager financieel ernstig achterop geraakt terwijl dat voor zijn gezondheid zeer bedreigend is. Verweerster zou "niet met de nodige zorgplicht” tegenover klager hebben gehandeld als advocaat en onnodig een zeer zware belasting op het gerechtshof hebben gelegd.
In zijn brieven aan de deken van 26 en 28 april 2011 heeft klager daar nog een derde klacht aan toegevoegd. Hij verwijt verweerster opnieuw dat zij haar cliënte klakkeloos in haar persoonlijkheidsstoornis volgt ook daar waar het gaat om de omgang tussen de kinderen en hun vader. Dusdoende doet verweerster (ook) tekort aan de belangen van die kinderen.
2.
Verweerster schetst de achtergrond van de zaak. Zij is in 2007 voor haar cliënte gaan optreden. In 2006 en 2007 is verschillende malen aangifte gedaan tegen klager van mishandeling. Dat leidde naar aanleiding van een aangifte van juni 2006 tot een voorwaardelijk sepot. Op een aangifte van 20 maart 2007 volgde een onherroepelijk geworden veroordeling van klager. De kinderen werden onder toezicht gesteld en verweerster heeft een aantal procedures gevoerd naar aanleiding daarvan. De kinderen zijn in 2008 voorlopig aan mevrouw alleen toevertrouwd. Uiteindelijk, in hoger beroep is mevrouw alleen belast met het gezag over de kinderen en is aan klager (voorlopig) het recht ontzegd om omgang te hebben met kinderen. Verweerster heeft namens mevrouw een alimentatieprocedure gevoerd die ertoe geleid heeft dat klager voor zijn kinderen een bijdrage dient te betalen.
Verweerster ontkent dat haar cliënte niet in staat zou zijn om samen met haar een afweging te maken met betrekking tot de te voeren procedures. De aan verweerster verstrekte opdrachten waren noodzakelijk. Daarbij heeft verweerster zich laten leiden door de belangen van haar cliënte. Zij wijst in dat verband naar de positieve resultaten die zij voor haar cliënte heeft bereikt. Verweersters conclusie is dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard en anders zou de klacht ongegrond moeten worden bevonden. Van een onnodig belasten van het gerechtshof (of andere in de verschillende procedures betrokken rechters) is geen sprake geweest. Zij stelt zich ook teweer tegen het feit dat zij klager door de verschillende procedures op kosten zou hebben gejaagd.
3.
Over de klacht kan door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist.
4.
Van belang is allereerst dat de klacht zich richt tot verweerster in haar kwaliteit van advocaat van de wederpartij van klager. Dat bepaalt het toetsingskader. In die kwaliteit komt aan verweerster een grote mate van vrijheid toe om datgene te doen wat in het belang van haar cliënte is: zij mag zich daardoor in beginsel laten leiden. Daarbij geldt in een geval als dit dat een advocaat pas dan aan de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij tekort doet als hij of zij optreedt op een wijze die in dat perspectief de zaken, afgezet tegen de belangen van die wederpartij, onnodig en onredelijk belastend en gecompliceerd maakt of anderszins wezenlijk tekort doet aan die belangen. Daarvan blijkt niet in deze zaak.
5.
Klager heeft uitgewerkt dat verweerster haar cliënte ten onrechte ondersteunt (en dat met grote financiële gevolgen voor hem omdat ook hij (hoge) kosten moet maken om zich van juridische bijstand te voorzien) terwijl zij haar cliënte eigenlijk tegen zichzelf in bescherming zou moeten nemen. De cliënte van verweerster lijdt volgens klager aan psychische- en persoonlijkheidsstoornissen. Ten bewijze van dat laatste heeft hij stukken overgelegd. Uit een formulier ingevuld door (haar?) huisarts (Drs. B.) zou blijken dat de cliënte van verweerster lijdt aan psychische stoornissen. Uit een e-mail wisseling met Dr C. zou blijken van een obsessief-compulsieve (dwangmatige), theatrale en passief agressieve persoonlijkheidsstoornis bij de cliënte van verweerster en Drs. D spreekt in zijn/haar rapportage van "grenzeloze conflicten door interpunctie ”.
6.
De voorzitter deelt deze opvatting niet. Van belang daarbij is in de eerste plaats dat verweerster zich door successen in de verschillende gerechtelijke procedures gesteund mag weten.
Met betrekking tot de door klager bijgevoegde bewijsstukken merkt de voorzitter op dat het bewijsstuk dat teruggrijpt op de bevindingen van drs. B een formulier betreft waarop aangegeven is dat er bij de cliënte van verweerster sprake zou zijn van psychische stoornissen. In reactie daarop heeft verweerster een verklaring van de huisarts Drs. B. overgelegd waarin deze uitlegt dat zij daarmee geen onderliggend psychisch lijden bedoeld heeft maar dat zij op 20 maart 2007 heeft willen aangeven dat mevrouw die dag bij het medisch onderzoek van slag was door het op haar uitgeoefende geweld. Dr. C geeft zijn commentaar (blijkbaar zonder mevrouw te hebben gezien) op basis van informatie die hij heeft ontleend aan een lijst die klager invulde over mevrouw. Dat stuk overtuigt daarom dus evenmin. De bevindingen van drs. D. zijn ontleend aan een deskundigenrapportage in de procedure bij het gerechtshof waarin het conflict tussen beide partijen aan de orde is en beider rol daarin.
7.
De voorzitter staat bij deze verschillende bewijsstukken stil omdat zich situaties laten denken (op voorhand niet uit te sluiten zijn) waarbij de advocaat van de ene partij de andere partij inderdaad tekort doet en zelfs zo ernstig dat een tuchtrechtelijk verwijt past door een cliënt met ernstige psychiatrische problematiek (toch) onvoorwaardelijk te volgen en te blijven volgen in diens of dier wensen en verlangens. Dat zulks hier het geval is heeft klager zelfs niet aannemelijk gemaakt. Daarbij verwijst de voorzitter opnieuw naar het feit dat verweerster voor haar cliënte in die verschillende procedures successen geboekt heeft en naar hetgeen is opgemerkt over de bewijsstukken die klager heeft overgelegd. Het is onaannemelijk dat zulks het geval zou zijn geweest als de cliënte van klaagster in die verschillende procedures geen juridische posities zou hebben kunnen en mogen innemen die, gelet op de uitkomsten van die procedures, houdbaar bleken en overtuigingskracht bezaten. In een tuchtrechtelijke procedure zoals deze is voor een verdergaande toetsing geen ruimte.
Dat klager door die verschillende procedures zelf voor grote kosten is komen te staan, is een klacht die op zichzelf geen zelfstandige betekenis heeft. Dat die procedures de verschillende rechterlijke colleges die zijn benaderd belast hebben, evenmin. De belasting die een en ander voor de kinderen heeft betekend valt te betreuren. Zonder dat een verantwoorde uitspraak kan worden gedaan over het hoe en waarom daarvan en over de rol van beide betrokken partijen daarin, kan niet worden aangenomen dat klager zich terecht beklaagt over de rol van verweerster. Daarbij grijpt de voorzitter terug op hetgeen hiervoor over het gehanteerde toetsingskader is overwogen.
8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
de klachten zijn kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 oktober 2011 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 3 oktober 2011.