Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1428

Zaaknummer

10-244A

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Betreft klacht tegen eigen advocaat en vrijheid advocaat om terug te trekken. Verweerder wordt verweten dat hij ten onrechte de zaak van klager heeft aangenomen en dat hij zich vervolgens ten onrechte heeft teruggetrokken. Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 7 maart 2011

in de zaak 10-244A

________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van

De heer

k l a g e r

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 24 juni 2010, bij de raad binnengekomen op 25 juni 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 22 juli 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 22 juli 2010 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 5 augustus 2010, bij de raad binnengekomen op 6 augustus 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2010 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzet van klager bij brief van 5 augustus 2010.

2. De klacht/het verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

(1) klager een kansloze procedure heeft laten voeren, mogelijk uitsluitend om een reguliere toevoeging in plaats van een Lichte Advies Toevoeging te kunnen verkrijgen;

(2) klager heeft aangeraden te streven naar een schikking, terwijl hij de zaak juridisch onhaalbaar achtte en zonder klager mede te delen dat de gedragsregels voor advocaten hem verplichten te streven naar een schikking;

(3) onvoldoende aandacht heeft besteed aan de Wet op het Consumen¬tenkrediet; en

(4) zich ten onrechte aan de zaak heeft onttrokken stellende dat er op grond van klagers brieven van 25 november 2009 en 1 december 2009 geen sprake was van een vertrouwensrelatie.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1 Klager is op 26 mei 2009 door het Juridisch Loket naar verweerder verwezen in verband met een procedure tegen een besloten vennootschap (aangeduid als: B.V.) die hij bij de kantonrechter in eerste aanleg had verloren. Het vonnis van de kantonrechter was van 21 april 2009 en was uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.2 Op 28 mei 2009 heeft verweerder een bespreking gehad met klager en heeft verweerder klager een bevestigingsbrief gestuurd. In deze brief zet verweerder - kort gezegd - uiteen dat (i) hij met de tegenpartij kan onderhandelen over een schikking, (ii) naar zijn oordeel klager niet onder betaling aan de tegenpartij gaat uitkomen, (iii) hij een toevoeging zou aanvragen en (iv) hij de op de zaak betrekking hebbende stukken zou willen ontvangen.

3.3 Op 29 mei 2009 heeft verweerder aan de tegenpartij een brief gestuurd waarin hij de tegenpartij bericht dat klager hoger beroep overweegt en dat klager wellicht een betalingsregeling wenst aan te gaan als hij het hoger beroep niet doorzet.

3.4 Op 21 juni 2009 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: "Het lijkt mij het beste om gewoon direct het beroep aan te vragen en later wel zien of we nog kunnen onderhandelen."

3.5 Op 25 juni 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en klager. Klager heeft deze bespreking bevestigd in een brief van 26 juni 2009 aan verweerder. In deze brief schreef klager onder meer: “Om meteen maar met de deur in huis te vallen zijn er punten waar ik ook een beetje van was geschrokken. Dat wast toen u de opmerking maakte dat ik met 2500 euro akkoord was gegaan wat sloeg op een finale kwijting met de wederpartij omdat u had voorgesteld te onderhandelen omdat aan een rechtszaak het risico hangt dat nog eens 1000 euro aan gerechtskosten bijkomt als ik de zaak verlies” en "Tot nu toe lijkt het mij beste dat we niet onderhandelen en gewoon de rechtszaak afhandelen en horen wat de rechters bepalen”

3.6 In een brief van 29 juni 2009 aan klager heeft verweerder uitdrukkelijk uiteengezet dat procederen risico’s met zich brengen en dat een rechter in hoger beroep klager hoogstwaarschijnlijk in het ongelijk zal stellen. In deze brief heeft verweerder klager opnieuw gewezen op de mogelijkheid om niet te procederen maar om een schikking te beproeven.

3.7 Op 6 juli 2009 heeft verweerder uiteindelijk een hoger beroep dagvaarding doen uitbrengen. Nadien heeft verweerder op verschillende momenten te kennen gegeven dat er zijns inziens sprake was van een vertrouwensbreuk. Desondanks heeft verweerder de behandeling van de zaak voortgezet.

3.8 Na een tussenarrest van 4 november 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 1 december 2009 voor dagbepaling comparitie. Verweerder heeft klager hiervan per brief van 25 november 2009 geïnformeerd.

3.9 In een brief van 25 november 2009 heeft klager verschillende verwijten gemaakt aan het adres van verweerder betrekking hebbende op de inhoudelijke behandeling van de zaak.

3.10 Op 1 december 2009 is klager onaangekondigd op bezoek gekomen bij het kantoor van verweerder om een brief aan verweerder af te geven. Verweerder was afwezig en klager stond er op dat voor ontvangst van de brief werd getekend.

3.11 Op 3 december 2009 heeft verweerder klager bericht dat hij zich onttrekt van de zaak vanwege een vertrouwensbreuk. Klager heeft op 10 december de onttrekkingsbrief persoonlijk overhandigd gekregen voorzien van een kopie van het volledige dossier. Verweerder heeft zijn onttrekking van de zaak kenbaar gemaakt aan het juridisch loket en aan de orde van advocaten.

3.12 Per brief van 10 december 2009 heeft het gerechtshof verweerder bericht dat op 28 januari 2010 een comparitie zou plaatsvinden. Verweerder heeft deze brief op 16 december 2009 aan klager doorgezonden.

4. Beoordeling

4.1  Ten aanzien van klachtonderdelen 1, 2 en 3 merkt de raad het volgende op. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Tegenover de verwijten van klager blijkt uit het dossier en uit de voorzittersbeslissing waarom verweerder de zaak heeft aangepakt zoals hij heeft gedaan. Deze aanpak komt de raad zeker niet kennelijk onjuist voor. Bovendien heeft verweerder blijkens de stukken van het klachtdossier die aanpak diverse malen met klager besproken.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 4 merkt de raad het volgende op. Vast staat dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Niet is gebleken dat verweerder dat heeft nagelaten.

4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaven heeft toegepast, en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht, en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard. De gronden van de voorzittersbeslissing maakt de raad tot de zijne.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2011 door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, H. Dulack, A. de Groot, D.J.S. Voorhoeve, met bijstand van mr. W.A. Westenbroek als griffier.

 

 

Voorzitter       Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 7 maart 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.