Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-06-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1751

Zaaknummer

11-031Alk

Inhoudsindicatie

Verzet. Klacht over eigen advocaat. Advocaat heeft zich onvoldoende ingespannen om op basis van juiste informatie een toevoeging aan te vragen en heeft verzuimd dat gedurende zijn dienstverlening zo nodig nogmaals te doen. Verzet gegrond; klacht deels gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 juni 2011

in de zaak 11-031Alk

___________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 31 januari 2011, door de raad ontvangen op 1 februari 2011, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 8 februari 2011 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde dag is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 15 februari 2011, welke op 22 februari 2011 is ontvangen door de raad, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 12 april 2011 in aanwezigheid van  klager en verweerder. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst is gegeven;

- het verzetschrift van klager van 22 februari 2011.

2. Klacht/verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:

a) klager niet juist heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand;

b) verkeerde gegevens van klager heeft opgenomen in het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand;

c) klager niet juist heeft geïnformeerd over de vergoeding van de advocaatkosten door de wederpartij;

d) de procedure in hoger beroep met onvoldoende zorg heeft behandeld.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de (plaatsvervangend) voorzitter ten onrechte en op onjuiste gronden de klacht ongegrond heeft verklaard. In het bijzonder stelt klager dat verweerder onvoldoende overleg gepleegd heeft met klager over de aanvraag van de toevoeging en dat indien de financiële gegevens van klager wel juist zouden zijn vermeld, hij wel degelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager heeft zich in 2006 gewend tot verweerder in verband met een tussen verweerder en zijn werkgever ontstaan arbeidsgeschil, in welk kader vanaf oktober 2006 een kort geding, een bodemprocedure en hoger beroep heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de opdracht van klager bij brief van 23 oktober 2006 (pagina 14-15 klachtdossier) aan klager bevestigd.

3.3 Verweerder heeft in verband met het arbeidsgeschil namens klager op 23 oktober 2006 een aanvraag voor een toevoeging ingediend bij de raad voor rechtsbijstand. Het verzoek is afgewezen. Verweerder heeft dit bij brief van 15 november 2006 aan klager bevestigd en aan hem bericht dat de advocaatkosten voor rekening van klager zullen komen. Vervolgens heeft verweerder declaraties aan klager verzonden, welke deels onbetaald zijn gebleven.

4. Beoordeling

4.1 De raad zal in het navolgende de verzet/klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandelen en de onderdelen c en d elk afzonderlijk.

4.2 Ten aanzien van verzet/klachtonderdelen a en b overweegt de raad als volgt.

De onderdelen a en b zien beide op de aanvraag van gefinancierde rechtsbijstand door verweerder namens klager. Tussen partijen staat vast dat verweerder wel een toevoeging voor klager heeft aangevraagd, maar dat verweerder op het aanvraagformulier ten onrechte heeft vermeld dat klager alleenstaand was. Daarnaast heeft verweerder nadat de aanvraag was afgewezen klager niet gewezen op de mogelijke toepassing van de peiljaarverlegging, die gezien klagers ontslag mogelijk relevant zou kunnen zijn geweest.

4.3 De raad kan niet beoordelen of het vermelden van de juiste gegevens op de aanvraag en/of de toepassing van de peiljaarverlegging ertoe zou hebben geleid dat klager wel in aanmerking gekomen zou zijn voor gefinancierde rechtsbijstand. De marge lijkt echter zodanig klein dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat klager alsdan toch in aanmerking zou zijn gekomen voor een toevoeging. Verweerder had daarom naar aanleiding van de afgewezen aanvraag op eigen initiatief ten minste enig overleg met klager moeten voeren en nader onderzoek moeten doen naar de reden van de afwijzing, ook al is juist, zoals verweerder heeft aangevoerd, dat klager over de afwijzing rechtstreeks bericht van de raad voor rechtsbijstand heeft ontvangen. Dit overleg had niet alleen bij aanvang van de zaak, maar ook in de loop van de procedure, bij voorbeeld voorafgaand aan het hoger beroep, moeten plaatsvinden. Nu verweerder dat heeft nagelaten is de raad in de gegeven omstandigheden - anders dan de (plaatsvervangend) voorzitter - van oordeel dat verweerder de voorlichting over en de aanvraag van de toevoeging - ook na afwijzing daarvan - onvoldoende zorg heeft besteed aan de afhandeling daarvan, zodat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt..

Het verzet slaagt derhalve. De klachtonderdelen a en b zijn gegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt.

Klager neemt het verweerder kwalijk dat hij onvoldoende door verweerder zou zijn geïnformeerd over de mogelijkheid van vergoeding van advocaatkosten door de wederpartij. De raad is echter met de (plaatsvervangend) voorzitter van oordeel dat uit verweerders brief van 15 november 2006 voldoende blijkt dat dit onderwerp tussen partijen aan de orde is geweest.

Onderdeel c is dan ook ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad als volgt.

Klager verwijt verweerder dat hij de procedure in hoger beroep met onvoldoende zorg zou hebben gevoerd. De raad is van oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter bij de beoordeling daarvan de juiste maatstaf heeft aangelegd. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat het klachtdossier geen aanknopingspunten geeft om te veronderstellen dat sprake geweest is van kennelijk onjuiste advisering of gebrekkige dienstverlening.

Onderdeel d is dan ook ongegrond.

5. Maatregel

5.1 Gelet op de gegrondbevinding van de klachtonderdelen a en b is acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen c en d ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.

voorzitter             griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van de beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.