Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2011

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1669

Zaaknummer

10-291A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij  over schending zorgplicht jegens klager, het onjuist informeren van de rechtbank en het doen van onnodig grievende uitlatingen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 23 mei 2011

in de zaak 10-291A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 juli 2010 binnengekomen klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 21 juli 2010, bij de raad binnengekomen op 22 juli 2010 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 7 maart 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft klager één van de vier klachtonderdelen ingetrokken.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 15 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

2 De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, thans nog in dat verweerder:

a) bewust niet tijdig aan klager kenbaar heeft gemaakt dat de door klager als gevolg 

  van een vonnis in kort geding betaalde premie niet toereikend was, waardoor

  klager dwangsommen heeft verbeurd aan de cliënte van verweerder;

 b) de rechtbank op twee punten bewust onjuist heeft geïnformeerd;

 c) in zijn brief van 28 juni 2010 een onnodig grievende uitlating zou hebben gedaan.

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. In het echtscheidingsconvenant van 26 september 2005 is overeengekomen dat klager de partneralimentatie zou afkopen door aankoop van een lijfrenteverzekering voor de vrouw. Op 6 september 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam klager veroordeeld om binnen drie dagen na ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van zijn ex-echtgenote de premie voor een contraverzekering ten behoeve van hun kinderen te voldoen aan Delta Lloyd, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft (met een maximum van € 100.000).

3.2 Op 7 september 2007 heeft verweerder schriftelijk namens zijn cliënte aan klager verzocht de premie voor de contraverzekering te voldoen. Klager heeft op 9 september aan Delta Lloyd een bedrag van € 4.807 betaald, zijnde het bedrag dat volgens de door hem bij Delta Lloyd opgevraagde offerte correspondeert met een contraverzekering ten behoeve van één kind.

3.3 Bij brief van 19 september 2007 heeft Delta Lloyd desgevraagd aan verweerder geschreven:

“Het bedrag van de contraverzekering is bij ons binnengekomen. Echter dit is niet het volledige bedrag wat benodigd is. Wij dienen een bedrag van € 6984,-- te ontvangen (gebaseerd op 4 kinderen). Er is reeds een bedrag naar ons overgemaakt van € 4807,-- (gebaseerd op 1 kind). Het resterende bedrag zal nog door ons opgevraagd worden bij [klager] (…).”.

3.4 Bij brieven van 25 september en 3 oktober 2007 heeft verweerder Delta Lloyd gesommeerd om hem verificatoire bescheiden te doen toekomen waaruit zou blijken dat klager het volledige bedrag had betaald.

3.5 Op 5 oktober 2007 heeft klager een brief van verweerder ontvangen, waarin deze onder verwijzing naar de brief van Delta Lloyd van 19 september 2007 stelt dat klager niet aan zijn verplichting tot premiebetaling heeft voldaan. Op 9 oktober 2007 heeft klager alsnog aan zijn verplichting tot premiebetaling voldaan.

3.6 Bij vonnis van 31 december 2008 van de rechtbank Amsterdam is beslist dat klager niet tijdig aan de veroordeling als bedoeld onder 3.1 heeft voldaan en dat hij om die reden over een periode van 26 dagen de dwangsom van € 500,-- per dag verbeurt. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.

3.7 In de procedure die heeft geleid tot het onder 3.1 genoemde vonnis van 6 september 2007 heeft verweerder in een processtuk geschreven:

“daarom heeft de vrouw op 10 mei 2007 een polis afgesloten bij De Amersfoortse”.

3.8 Verweerder heeft in een brief die hij in het kader van deze klachtenprocedure aan de deken heeft geschreven in een voetnoot de volgende passage opgenomen:

“Cliënte betreurt het in ieder geval dat [klager] ervoor kiest meer energie te steken in het voeren van procedures en het indienen van klachten, dan de verbetering van de verstandhouding met zijn dochters.”

 

4 Beoordeling

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft bij de beoordeling te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, dan wel indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a

Ontvankelijkheid

4.2  Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft verweerder primair gesteld dat klager

niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens te lang wachten met indiening van de klacht. Nu gesteld noch gebleken is dat verweerder door het verstrijken van een periode van tweeënhalf jaar sinds de relevante feiten zich hebben voorgedaan, is geschaad in de mogelijkheden om verweer tegen dit klachtonderdeel te voeren, is een klachttermijn van tweeënhalf jaar naar het oordeel van de raad in dit geval niet onredelijk lang. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

4.3  Klager verwijt verweerder dat hij de onder 3.3 vermelde brief van Delta Lloyd enkele weken op zijn bureau heeft laten liggen alvorens deze naar klager door te sturen. Verweerder had klager die brief direct na ontvangst moeten doorsturen teneinde te voorkomen dat klager dwangsommen zou verbeuren, aldus klager. In lijn met het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 december 2008 (overweging 4.9) is de raad van oordeel dat op klager een eigen onderzoeksplicht naar het door hem te storten bedrag rustte, welke onderzoeksplicht hij heeft verzaakt. Verweerder heeft bovendien terecht aangevoerd dat hij uit de bewuste brief van Delta Lloyd mocht opmaken dat Delta Lloyd het resterende bedrag bij verweerder zou opvragen. Mede om die reden valt verweerder dan ook niet te verwijten dat hij klager eerst op 5 oktober 2007 meldt dat hij niet aan zijn stortingsplicht heeft voldaan. De klacht is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b

4.4 Klager verwijt verweerder dat hij de rechtbank op twee punten bewust onjuist heeft geïnformeerd, te weten met de mededeling als weergegeven onder 3.7 alsmede met de herhaalde mededeling dat tegen klager aangifte van mishandeling is gedaan. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet tot uitgangspunt worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Op het punt van de aangifte van mishandeling heeft klager naar het oordeel van de raad onvoldoende concreet aangevoerd bij welke gelegenheid verweerder nou precies wat heeft gezegd en waarom verweerder, gelet op genoemd uitgangspunt, van de onjuistheid van die mededelingen op de hoogte had moeten zijn. Ook ten aanzien van de mededeling betreffende de polis bij De Amersfoortse heeft klager geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat verweerder niet mocht afgaan op de stelling van zijn cliënte dienaangaande. Uit de formulering van het petitum in kort geding kan, anders dan verweerder heeft betoogd, niet worden afgeleid dat verweerder de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd ten einde het ertoe te leiden dat de rechter klager zou veroordelen op de polis bij De Amersfoortse te storten. Hierbij is van belang dat onbestreden is gebleven de stelling van verweerder dat hij bij de behandeling van het bewuste kort geding heeft gezegd dat het hem niet uitmaakte of het een polis bij De Amersfoortse of bij Delta Lloyd zou worden, maar dat het hem erom ging dat klager een premie voor een contraverzekering zou storten en dat zijn cliënte verzekeringnemer van die verzekering zou worden. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.  

 Ad klachtonderdeel c

4.6 Hoewel de raad de in 3.8 geciteerde voetnoot in het kader van de toch al zeer moeizame relatie tussen partijen ongelukkig vindt, acht hij deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu daarin slechts een gevoel van de cliënte van klager wordt verwoord. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, H.C.M.J. Karskens, R.P.F van der Mark, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2011.

 

 

voorzitter       griffier

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.